ECLI:NL:GHDHA:2018:2224

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
22-000998-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens twee winkeldiefstallen met voorwaardelijke ISD-maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1974, was eerder veroordeeld voor diefstallen en had een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan twee winkeldiefstallen, waarbij hij respectievelijk twee bekers ijs en vier blikjes whisky cola had weggenomen uit een Jumbo Supermarkt en een Albert Heijn. De verdachte had zich ook verzet tegen de politie tijdens zijn aanhouding, wat leidde tot verwondingen bij de agenten. Het hof bevestigde de eerdere veroordeling, maar sprak de verdachte vrij van een tweede tenlastelegging. De verdachte kreeg een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar, met een proeftijd van twee jaar. Het hof overwoog dat de verdachte een kans moest krijgen om zijn gedrag te verbeteren, mede gezien zijn motivatie voor behandeling van zijn psychische problemen. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, omdat de verdachte nu onder toezicht van de reclassering zou staan.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000998-18
Parketnummers: 09-818000-17, 09-818915-17 en
09-797461-14 (TUL)
Datum uitspraak: 30 augustus 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 februari 2018 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1974,
ter terechtzitting in hoger beroep door de verdachte opgegeven adres [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
16 augustus 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Waar hierna wordt gesproken van zaken met onderscheiden parketnummers is dat een administratieve aanduiding, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan hetgeen rechtens volgt uit de ter terechtzitting in eerste aanleg bevolen voeging van die zaken.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-818000-17 en het in de zaak met parketnummer 09-818915-17 onder 1 en 2 ten laste gelegde de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaren opgelegd. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf, zoals nader in het vonnis waarvan beroep is omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 09-818000-17:
1.
hij op of omstreeks 21 mei 2017 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit Jumbo Supermarkt (locatie Van Bergenstraat 7) heeft weggenomen twee bekers ijs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Jumbo Supermarkt, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Zaak met parketnummer 09-818915-17:
1.
hij op of omstreeks 30 september 2017 te 's-Gravenhage uit de Albert Heijn XL gevestigd aan de Elandstraat 160 met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 4 blikjes whisky cola, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 30 september 2017 te 's-Gravenhage, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, te weten [agent 1] en [agent 2], (beiden) hoofdagent van politie Eenheid Den Haag, (beiden) werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, te weten het aanhouden van verdachte op verdenking van overtreding van artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht en/of het begeleiden en/of opnemen van de aangifte van (een beveiliger van) Albert Heijn waardoor verdachte kalm geacht werd te wachten, door te rukken/trekken in een tegengestelde richting aan de richting in welke voornoemde ambtena(a)r(en) hem, verdachte trachtten te bewegen en/of door te slaan en/of te schoppen in de richting van voornoemde ambtena(a)r(en), terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een verwonding (schaafwond) op het linker scheenbeen van voornoemde [agent 2] en/of een beurse linkerarm en schaafwonden bij voornoemde [agent 1] ten gevolge heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak feit 2 onder parketnummer 09-818915-17
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij zich heeft verzet door te rukken/trekken in een richting, tegengesteld aan die waarin de ambtenaren hem trachtten te bewegen en/of door te slaan en/of te schoppen in de richting van de ambtenaren.
Het proces-verbaal van de politie bevat wat dit betreft het volgende: (…)
Als aangifte van hoofdagent [agent 2] (p. 25): < >
“Nadat ik de verklaring van [agent 3] had aangehoord liep ik met hem terug naar de onderzoeksruimte en zag ik dat collega [agent 1] de verklaring van [verdachte] ook had aangehoord. Hierop zag ik dat [agent 3] een aangifteformulier winkeldiefstal opmaakte. Ik, met collega [agent 1], zaten in de onderzoeksruimte en ondersteunde [agent 3] in de opmaak van het aangifte formulier. Ik hoorde en zag dat [verdachte] diverse malen opstond uit zijn stoel en zijn identiteitskaart wilde pakken. Deze identiteitskaart lag naast [agent 3]. Dit omdat [agent 3] deze nodig had om zijn persoonlijke gegevens in het aangifte formulier te verwerken. Ik hoorde (dat) collega [agent 1] diverse malen aangaf bij [verdachte] dat hij moest blijven zitten en geduld moest hebben omdat wij bezig waren met de opmaak van en controle van het aangifteformulier en winkelontzeggingsformulieren. Plots stond [verdachte] weer op uit zijn stoel. Ik zag dat collega [verdachte] hem tegenhield. Ik hoorde [verdachte] roepen dat hij zijn identiteitskaart wilde hebben. Vervolgens zag ik dat hij een agressieve houding tegenover collega [agent 1] aannam. Ik zag en hoorde dat hij schreeuwde en zwaaide met zijn armen. Omdat [verdachte] dit gedrag vertoonde besloot ik collega [agent 1] te ondersteunen.”
Als aangifte van hoofdagent [agent 1] (p. 28/29) : < >
“Op zaterdag 30 september 2017, om 13.25 uur, namen wij de verdachte [verdachte] over van de beveiliging. Terwijl mijn collega verbalisant [agent 2], de aangifte opnam van de Albert Heijn, bleef ik bij de verdachte [verdachte]. Verbalisant [agent 2] ging aan de andere kant van dezelfde ruimte de aangifte opnemen. Tussen ons zat ongeveer vijf meter afstand. Na enkele minuten werd de verdachte recalcitrant. De verdachte weigerde rustig te blijven zitten en te wachten op de administratie. Ik sommeerde dat de verdachte in een stoel moest blijven zitten, totdat wij klaar waren met de administratie. De verdachte weigerde dit en stond continue op en wilde naar mijn collega en de aangever lopen. Ik verzocht meerdere malen of de verdachte rustig wilde blijven zitten. Nadat ik de verdachte bij de arm beet hield, teneinde te voorkomen dat hij bij de aangever kon komen, begon de verdachte zich los te trekken en hoorde ik de verdachte schreeuwen. Ik hoorde de verdachte iets roepen over zijn identiteitskaart.”
Hieruit zou volgen dat verdachte de hem tenlastegelegde handelingen heeft gepleegd toen hij, nadat hij door een burger-beveiliger van Albert Heijn was aangehouden en aan de politie was overgedragen, in afwachting verkeerde van het moment waarop hij zou worden overgebracht naar de plaats van voorgeleiding aan een hulpofficier van justitie.
Het hof overweegt dat artikel 53, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (krachtens het derde lid ook van toepassing in het geval van een aanhouding zoals de onderhavige) inhoudt dat de opsporingsambtenaar die een verdachte bij ontdekking op heterdaad aanhoudt, deze ten spoedigste overbrengt naar de plaats van verhoor ter voorgeleiding aan de (hulp)officier van justitie. Ofschoon de beoordeling of de overbrenging ten spoedigste is geschied in sterke mate afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, kan tegen de achtergrond van de betrokken wetsbepaling en de strekking daarvan naar het oordeel van het hof niet zonder meer worden aanvaard dat de verdachte werd geacht kalm te wachten op het begeleiden en/of opnemen van de aangifte van een beveiliger van Albert Heijn, zoals in de tenlastelegging tot uitdrukking is gebracht en al helemaal niet dat de verdachte werd geacht geduldig te wachten totdat de politie klaar was met het verlenen van assistentie aan de AH-beveiliger bij het uitschrijven van een aangifteformulier en een winkelontzegging, bestaande die assistentie onder meer in het ter beschikking stellen en doen houden van het identiteitsbewijs van de verdachte met het oog op dat doel.
Ofschoon ook van een aangehouden verdachte in redelijkheid kan worden gevergd dat deze tot op zekere hoogte met respect voor de uiteenlopende verantwoordelijkheden van de politieambtenaar in uniformdienst duldt dat de politie in de taakuitoefening prioriteiten stelt, gaat het naar het oordeel van het hof te ver indien een politieambtenaar de uitoefening van de bevoegdheid tot aanhouding die de voor voorgeleiding aan de (hulp)officier noodzakelijke vrijheidsbeneming mede omvat, benut voor het verlenen van diensten aan het publiek die niet noodzakelijk zijn ter voorbereiding van die voorgeleiding en de overbrenging naar de plaats van voorgeleiding als gevolg daarvan in betekenende mate wordt vertraagd.
Nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte zich heeft verzet tegen handelingen van de politie die ertoe strekten hem het opstaan van de stoel waarop hij werd geacht geduldig te wachten te beletten, en uit niets blijkt dat verdachte met dat enkele opstaan schade toebracht aan de belangen die met de aanhouding van een verdachte zijn gemoeid, kan in het licht van het vorenoverwogene niet worden volgehouden dat de verdachte zich heeft verzet tegen een ambtenaar in de rechtmatige uitoefening zijner bediening. De verdachte zal van het tenlastegelegde in zoverre dan ook worden vrijgesproken.
Het hof benadrukt hierbij dat het zich in het vorenstaande beperkt tot beoordeling van het tenlastegelegde gedrag, te weten gedrag in de periode waarin verdachte in afwachting verkeerde van het moment waarop hij naar de plaats van voorgeleiding zou worden overgebracht. Uit niets blijkt dat verdachte zich met de daarin omschreven gedragingen daadwerkelijk aan de aanhouding wilde onttrekken. Dat de verdachte riep dat hij uit het raam wilde springen geeft naar het oordeel van het hof in het licht van de toen reeds –kennelijk als gevolg van het oneigenlijke gebruik van de aanhoudingsbevoegdheid- opgelopen spanningen in de onderzoeksruimte geen aanleiding voor een ander oordeel.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-818000-17 en in de zaak met parketnummer 09-818915-17 onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 09-818000-17:
1.
hij op
of omstreeks21 mei 2017 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit Jumbo Supermarkt (locatie Van Bergenstraat 7) heeft weggenomen twee bekers ijs,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan Jumbo Supermarkt
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Zaak met parketnummer 09-818915-17:
1.
hij op
of omstreeks30 september 2017 te 's-Gravenhage
uit de Albert Heijn XL gevestigd aan de Elandstraat 160met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 4 blikjes whisky cola,
in elkgeval
enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan Albert Heijn BV
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Verweren strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging
Zaak met parketnummer 09-818000-17:
Door de raadsman is betoogd, overeenkomstig de door hem overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota, dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu hij met zijn handelen wilde bewerkstelligen dat hij de hulp zou krijgen die hij nodig had, en hem daarmee een gerechtvaardigd beroep op overmacht in de zin van noodtoestand toekomt.
Hoewel het hof wil aannemen dat de verdachte geen uitweg zag om zich van hulpverlening te (doen) voorzien, levert hetgeen is aangevoerd naar het oordeel van het hof geen actuele concrete noodsituatie op als bedoeld in artikel 40 van het Wetboek van strafrecht. Het verweer wordt verworpen.
Zaak met parketnummer 09-818915-17:
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte ook ter zake van de diefstal van de blikjes whisky cola dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu de verdachte – kort gezegd – een ‘wegtrekking’ kreeg op het moment dat hij in de rij voor de kassa stond en handelde uit psychische overmacht.
Naar het oordeel van het hof was het handelen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm, zoals deze blijkt uit het aangifteformulier winkeldiefstal en het proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt met betrekking tot de camerabeelden, zozeer welbewust gericht op het (opzettelijk en wederrechtelijk) wegnemen van de blikjes drank dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening de in zijn zakken gestopte blikjes heeft weggenomen. Het door de verdachte gedane beroep op ‘wegtrekking’ doet daar niet aan af. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het in de zaak met parketnummer 09-818000-17 en in de zaak met parketnummer 09-818915-17 onder 1 bewezen verklaarde levert op:

telkens: diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen maatregel
Het hof heeft de op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee winkeldiefstallen. Door aldus te handelen heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van een ander. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten die doorgaans veel overlast met zich meebrengen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 juli 2018, waaruit blijkt dat de verdachte vele malen eerder, ook tot vrijheidsstraffen, is veroordeeld voor het plegen van diefstallen en dat deze straffen ook ten uitvoer zijn gelegd. Voorts is hij onherroepelijk veroordeeld voor het plegen van andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Uit het reclasseringsadvies betreffende de verdachte, d.d. 26 juni 2017, opgemaakt en ondertekend door R. Liekens-Willems, reclasseringswerker, en N. van der Wal, unitmanager, blijkt dat de kans op recidive door de verdachte als hoog wordt ingeschat. Hoewel een onvoorwaardelijke ISD-maatregel -gezien het delictgedrag van de verdachte- in de rede ligt, ziet de reclasseringswerker toch een opening voor begeleiding en behandeling van de verdachte in een voorwaardelijk kader. Geadviseerd wordt een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen, met als bijzondere voorwaarde (onder meer) een behandelverplichting voor mogelijke psychiatrische problematiek en middelengebruik bij een Forensische Polikliniek of een Polikliniek van de GGZ.
Ingevolge het vierde lid van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht kan de rechter de ISD-maatregel echter slechts opleggen, nadat hij zich een met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend advies over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de maatregel heeft doen overleggen. Indien dit advies eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting is gedagtekend, zoals in casu met het advies van 26 juni 2017 het geval is, kan de rechter hiervan slechts gebruik maken met instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.
Op 6 september 2017 hebben R. Liekens-Willems, reclasseringswerker, en N. van der Wal, unitmanager, een aanvulling op het eerder uitgebrachte reclasseringsadvies van 26 juni 2017 opgesteld. Uit dit rapport blijkt dat de verdachte, na een goede start, toch zijn afspraken niet meer na komt. Geadviseerd wordt een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Mevrouw R. Liekens is vervolgens op de terechtzitting in eerste aanleg op 12 september 2017 als deskundige gehoord. Daar heeft zij verklaard dat zij niet meer achter het advies tot een onvoorwaardelijke ISD-maatregel staat, nu zij ziet dat er bij de verdachte iets veranderd is en zij hem het voordeel van de twijfel wil geven.
Het hof ziet in het onderhavige geval aanleiding om het door Liekens-Willems opgestelde advies d.d. 6 september 2017, dat is bestemd ter aanvulling/actualisering van het eerder uitgebrachte advies, in die zin in zijn overwegingen te betrekken, dat het in combinatie met het rapport van 26 juni 2017 en de verklaring van Liekens-Willems ter terechtzitting in eerste aanleg op 12 september 2017 moet worden beschouwd als advies dat niet eerder dan een jaar voor de aanvang van de terechtzitting in hoger beroep is gedagtekend, zoals bedoeld in meergenoemd vierde lid van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht.
Mede op basis van het uittreksel Justitiële Documentatie en de genoemde rapporten stelt het hof vast dat is voldaan aan de in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden voor oplegging van een ISD-maatregel, te weten dat:
  • de door de verdachte begane feiten, zijnde diefstallen, misdrijven betreffen waarvoor op grond van het bepaalde in artikel 67, eerste lid onder a respectievelijk b, van het Wetboek van Strafvordering, voorlopige hechtenis is toegelaten;
  • de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane feiten ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld, terwijl de onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van die straffen en er voorts ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan, en
  • de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij sinds december 2017 na lange tijd weer contact heeft met zijn zoon en dat zijn leven daarmee een positieve wending heeft gekregen. Hij heeft verklaard dat hij erg gemotiveerd is om aan zijn behandeling ter zake van PTSS te beginnen. Voorts heeft de raadsman ter terechtzitting meegedeeld dat door dhr. J.H. Jhanjan, reclasseringswerker, tegenover hem telefonisch is bevestigd dat de verdachte sinds januari 2018 een grote verbetering laat zien in het nakomen van zijn afspraken en verplichtingen en dat hij erg tevreden is over de motivatie van de verdachte om zich te laten behandelen. Volgens de raadsman zou een voorwaardelijke ISD-maatregel naar de mening van Jhanjan op dit moment passend en geboden zijn, in welke conclusie de verdediging zich goed kan vinden.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat de verdachte nog een laatste kans geboden moet worden en dat derhalve een geheel voorwaardelijk ISD-maatregel voor de duur van 2 jaar passend en geboden is. Het hof ziet in hetgeen hiervoor is overwogen aanleiding om -ter bescherming van de veiligheid van personen of goederen- als voorwaarde betreffende het gedrag van de verdachte te stellen dat de verdachte de behandeling voor zijn psychische problematiek en het middelengebruik bij de Forensische Polikliniek of soortgelijke instelling zal voortzetten. Zodra de verdachte tijdens de proeftijd een strafbaar feit pleegt of niet meewerkt aan de behandeling, loopt hij het risico dat de voorwaardelijke ISD-maatregel alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
Het verzoek van de verdediging om een nader reclasseringsadvies door dhr. Jhanjan te laten opmaken acht het hof, gelet op het voorgaande, niet noodzakelijk. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 2 april 2015, onder parketnummer 09-797461-14, is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat die vordering wordt afgewezen.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Gelet op de thans aan de verdachte op te leggen voorwaardelijke ISD-maatregel zijn er naar het oordeel van het hof evenwel termen aanwezig voor afwijzing van die vordering.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 38p, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-818915-17 onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-818000-17 en het in de zaak met parketnummer 09-818915-17 onder 1 ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 09-818000-17 en in de zaak met parketnummer 09-818915-17 onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat deze maatregel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van
2 ( twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de navolgende voorwaarde betreffende het gedrag van de verdachte niet heeft nageleefd.
Stelt als voorwaarde betreffende het gedrag van de verdachtedat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd de behandeling bij de Forensische Polikliniek of soortgelijke instelling zal voortzetten, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling vast te stellen, teneinde zich te laten behandelen voor zijn psychiatrische problematiek en middelengebruik.
Geeft de instelling de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Den Haag van 23 augustus 2017, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 2 april 2015, onder parketnummer 09-797461-14, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. C.H.M. Royakkers en mr. J.W. van den Hurk, in bijzijn van de griffier mr. J. van der Vegte.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 augustus 2018.