Rolnummer: 22-005207-17
Parketnummers: 09-819456-16, alsmede 09-041289-16 (TUL)
en 09-818011-16 (TUL)
Datum uitspraak: 3 juli 2018
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 november 2017 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortejaar] 1970,
thans gedetineerd in [P.I].
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 19 juni 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair, impliciet primair, en het onder 2 primair, impliciet primair, ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair, impliciet subsidiair, en het onder
2 primair, impliciet subsidiair, ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is aan de verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd.
Omtrent de in beslag genomen voorwerpen, de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de vorderingen van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van voorwaardelijk opgelegde straffen is beslist als in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 14 december 2016 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, te weten [slachtoffer 1], van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal heeft gestoken/gesneden in het (boven)lichaam en/of de buik en/of de zij van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2016 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de buik met darmletsel (te weten: een gat in de dikke darm), heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in zijn (boven)lichaam en/of buik en/of zij (ter hoogte van de darmen) te steken en/of snijden;
2.
hij op of omstreeks 14 december 2016 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, te weten [slachtoffer 2], van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal heeft gestoken/gesneden in het (boven)lichaam en/of het (boven)been van die [slachtoffer 2], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 december 2016 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in het (boven)lichaam en/of het (boven)been van die [slachtoffer 2] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde gevangenisstraf. Te dien aanzien heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, nu de verdachte geen opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gehad. Evenmin heeft de verdachte met voorbedachten rade gehandeld. Voor de nadere onderbouwing van het betoog verwijst het hof kortheidshalve naar hetgeen daaromtrent in de aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitaantekeningen is verwoord.
Voor wat betreft een bewezenverklaring van het onder
1. subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van het hof, met dien verstande dat de raadsvrouw zich ook ten aanzien van die feiten op het standpunt heeft gesteld dat de verdachte niet met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt.
Aan de verdachte is telkens ten laste gelegd dat hij met voorbedachten rade heeft gehandeld. Dat acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen.
De verdachte dient dan ook van dat bestanddeel in de tenlastelegging te worden vrijgesproken. Deze vrijspraak is in overeenstemming met de strekking van de vordering van de advocaat-generaal en met het standpunt van de verdediging.
Door het hof op basis van wettige bewijsmiddelen aangenomen feiten en omstandigheden
Het hof stelt op grond van de zich in het dossier bevindende stukken, waaronder het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, het volgende vast.
Op 14 december 2016 was [slachtoffer 2] in zijn kapperszaak te Den Haag. Terwijl hij [slachtoffer 1] aan het scheren was, zag [slachtoffer 2] de verdachte voor het raam van zijn kapperszaak staan. De verdachte klopte op het raam en wenkte hem. [slachtoffer 2] ging naar buiten. Hij vroeg aan de verdachte wat er aan de hand was. Hij zag dat de verdachte boos was. De verdachte stelde [slachtoffer 2] een vraag over zijn broer. [slachtoffer 2] begreep dat de vraag betrekking had op een eerdere ruzie tussen de verdachte en de broer van [slachtoffer 2]. Nadat [slachtoffer 2] tegen de verdachte had gezegd dat hij moest opdonderen, zag hij dat de verdachte een mes uit zijn broeksband haalde. Het was een groot keukenmes met een zwart handvat. Het mes had een punt. [slachtoffer 2] rende weg, gleed uit op de tramrails en kwam ten val. De verdachte kwam achter [slachtoffer 2] aan. Terwijl [slachtoffer 2] op de grond lag, stak de verdachte met het mes meermalen op hem in. [slachtoffer 2] probeerde zich met zijn voeten tegen de aanval van de verdachte te verweren. Hij probeerde de verdachte te trappen om het mes te ontwijken. Bij de vijfde keer stak de verdachte een mes in het been van [slachtoffer 2].
[slachtoffer 2] riep om hulp. [slachtoffer 1] rende naar buiten. Hij pakte de verdachte van achteren vast met zijn armen om het middel van de verdachte. [slachtoffer 1] probeerde de verdachte tot rust te manen. [slachtoffer 1] zag dat de verdachte een mes in zijn rechterhand vasthield. Het was een zwart mes met een lemmet van ongeveer 15 tot 20 centimeter. Het lemmet stak uit zijn hand. Opeens had de verdachte het mes in zijn linkerhand en maakte hij een achterwaartse beweging. De verdachte stak het mes in de zij van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] voelde een doffe, pijnlijke klap. Hij wist dat hij met het mes was geraakt.In de zij van [slachtoffer 1] ontstond een steeds groter wordende donkere vlek. [slachtoffer 1] trok zijn shirt omhoog; er zat een groot gat in zijn buik.
De getuige [getuige] was één van de andere aanwezigen in de kapperszaak. Hij hoorde dat de verdachte voor de ruit van de kapperszaak stond te schreeuwen. Nadat [slachtoffer 2] naar buiten was gelopen, zag hij dat de verdachte een groot mes uit zijn broeksband haalde en daarmee in de richting van [slachtoffer 2] stak die het vervolgens op een lopen zette. [getuige] zag dat [slachtoffer 2] ten val kwam. De verdachte rende achter [slachtoffer 2] aan. De verdachte maakte meerdere stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 2]. Inmiddels was [slachtoffer 1] naar buiten gerend. [slachtoffer 1] greep de verdachte van achteren om zijn middel. De verdachte staakte zijn gedragingen echter niet, maar maakte stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 1]. [getuige] zag dat [slachtoffer 2] bloed aan zijn been had. Hij hoorde [slachtoffer 1] zeggen dat hij gestoken was door de verdachte. [getuige] zag dat [slachtoffer 1] in zijn zij was geraakt en dat hij bebloede kleding had.
[slachtoffer 1] moest in het ziekenhuis aan meerdere steekverwondingen worden geopereerd.Een van de verwondingen betrof een gat in zijn dikke darm. Na de operatie heeft [slachtoffer 1] nog vier dagen in het ziekenhuis verbleven. De genezingsduur werd geschat op enkele maanden.
[slachtoffer 2] had bij de steekpartij ter hoogte van zijn rechterknieschijf een wond van ongeveer vier centimeter lang en vijf millimeter breed opgelopen.Er was sprake van gering uitwendig bloedverlies. In verband met een infectie aan de wond moest [slachtoffer 2] alsnog in het ziekenhuis worden opgenomen.Daar is [slachtoffer 2] twee keer aan zijn been geopereerd om de infectie te laten genezen.
Mede gezien het standpunt van de verdediging ziet het hof zich gesteld voor de vraag of de verdachte opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin - op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gehad.
Het hof is – evenals de rechtbank – van oordeel dat uit de vastgestelde feiten en omstandigheden niet kan worden geconcludeerd dat de verdachte boos opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gehad.
Vervolgens rijst de vraag of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Bij de beantwoording van die vraag dient het volgende te worden vooropgesteld.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg door zijn handelen zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan die aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van die kans maar ook dat hij die kans ten tijde van zijn gedragingen bewust heeft aanvaard.
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of bijvoorbeeld eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Ten aanzien van de vraag of de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] heeft gehad, acht het hof de navolgende, uit het voorgaande afgeleide, feiten en omstandigheden van belang:
- de verdachte had een mes met een lemmet van 15 à 20 centimeter in zijn hand;
- het mes had een punt;
- [slachtoffer 1] had de verdachte vastgepakt door zijn armen om het middel van de verdachte heen te slaan;
- de verdachte maakte vervolgens met dat mes een achterwaartse stekende beweging in de zij van [slachtoffer 1];
- [slachtoffer 1] is ten gevolge daarvan gewond geraakt en heeft onder meer een steekverwonding van drie centimeter in de linker buikhelft opgelopen;
- als gevolg van het steken had [slachtoffer 1] een gat in zijn dikke darm waaraan hij met spoed moest worden geopereerd.
Gelet op de aard van de gedraging van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze is verricht, is het hof van oordeel dat de kans dat [slachtoffer 1] als gevolg daarvan zou komen te overlijden naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het – kennelijk met enige kracht - met een puntig mes met een lemmet van 15 à 20 centimeter steken in de buik/zij, waar zich kwetsbare organen bevinden, kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm voorts worden aangemerkt als zozeer op de dood van [slachtoffer 1] te zijn gericht dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties is het hof niet gebleken.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, impliciet subsidiair, is ten laste gelegd.
Voor zover het verweer van de raadsvrouw betreffende het ontbreken van opzet bij de verdachte betrekking heeft op [slachtoffer 1] wordt het verworpen.
Voor zover het verweer betrekking heeft op [slachtoffer 2] slaagt het.
Het hof is van oordeel dat op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte opzet in voorwaardelijke zin op de dood van [slachtoffer 2] heeft gehad.
Hoewel het maken van stekende bewegingen in de richting van iemand die op de grond ligt het risico herbergt dat diegene daarbij potentieel dodelijk letsel oploopt, kan het hof uit hetgeen uit het verhandelde ter terechtzitting volgt met betrekking tot de wijze waarop de verdachte richting [slachtoffer 2] heeft gestoken niet vaststellen dat het risico daarop in dit geval aanmerkelijk was. [slachtoffer 2] heeft immers kans gezien de stekende bewegingen in zijn richting af te weren door met zijn voeten te trappen. Bij de vijfde stekende beweging is hij in zijn been geraakt, maar uit het dossier kan niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte in de richting van meer vitale lichaamsdelen heeft gestoken, dan wel willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dergelijke lichaamsdelen te raken.
Het hof acht wel wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] heeft gehad. De verdachte heeft immers met een mes met een punt stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 2] gemaakt die op dat moment op de grond lag. Daarbij heeft de verdachte [slachtoffer 2] in zijn been geraakt. Als gevolg daarvan heeft [slachtoffer 2] een wond van ongeveer vier centimeter lang en vijf millimeter breed opgelopen.
Naar het oordeel van het hof levert het – kennelijk met enige kracht - op de hiervoor vastgestelde wijze steken in de richting van de knie (in welk gewricht zich onder meer de menisci en kniebanden bevinden) naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Voorts dienen de gedragingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden naar hun uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van dergelijk letsel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte door deze gedragingen de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties daarvoor is het hof niet gebleken. Er is aldus sprake van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2].
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, impliciet subsidiair, en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks14 december 2016 te 's-Gravenhage
, althans in Nederland,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
en met voorbedachten radeeen persoon, te weten [slachtoffer 1], van het leven te beroven, met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaalheeft gestoken
/gesnedenin
het (boven)lichaam en/ofde buik en/of de zij van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks14 december 2016 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk
en met voorbedachten radezwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen althans eenmaal,met een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerpin
het (boven)lichaam en/ofhet
(boven)been van die [slachtoffer 2] heeft gestoken
en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het onder 1 primair, impliciet subsidiair, en het onder
2 subsidiair bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring, zoals die hiervoor zijn weergegeven.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op: