Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De procedure in hoger beroep
2.De feiten
“De verordening geldt voor definitieve contracten die worden ondertekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening tot aan de vervaldatum ervan (…)”. In artikel 5 van de Verordening is, na wijziging bij Verordening (EG) 502/2004 van de Raad van 11 maart 2004 (PbEG L 81 van 19 maart 2004, p. 6), bepaald dat de vervaldatum van de Verordening 31 maart 2005 is.
1. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een in Nederland gevestigde scheepswerf met het oog op het, ondanks gebleken Koreaanse concurrentie, door die werf afsluiten van een order tot het in Nederland bouwen van een containerschip, chemicaliëntanker, productentanker of LNG-tanker.2. Geen subsidie wordt verstrekt indien het schip later aan de opdrachtgever wordt overgedragen dan drie jaar na de datum waarop de opdracht is verstrekt, behoudens voor zover de Europese Commissie, op aanvraag van de minister, die termijn schriftelijk heeft verlengd op voet van artikel 2, vierde lid, van verordening 1177/2002.(…)”
1. Een subsidie wordt verleend onder de opschortende voorwaarde dat de subsidie-ontvanger uiterlijk dertien weken na de subsidieverlening, behoudens voorafgaande schriftelijke verlenging door de minister, heeft aangetoond:
5.5. Samenvattend is het College van oordeel dat verweerder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij destijds al, wanneer hij niet de afwijzing had gebaseerd op het standpunt dat appellante niet aan de definitie van scheepswerf voldeed, bij het beoordelen van de zes aanvragen tot afwijzing van de subsidie van appellante zou hebben besloten op dezelfde gronden als door verweerder thans zijn gehanteerd. De door verweerder aangevoerde feiten en omstandigheden over de financiële situatie en planning van appellante hebben mogelijk betekenis voor de gegrondheid en hoogte van appellantes schadeclaim, maar zij brengen het College niet tot het oordeel dat verweerder in dit geval, na intrekking van de eerdere subsidieverlening en subsidievaststelling (op nihil), alsnog afwijzend op die zes subsidieaanvragen van appellante kon beslissen.
(…) Dit rapport is een update van onze rapportage d.d. 4 juni 2013 over hetzelfde onderwerp. In deze update is aandacht geschonken aan de sinds die datum aanvullend beschikbare gestelde documenten en tijdens de hoorzitting verstrekte informatie.”
sole corporate director” van B.T. Shipping Limited, Antigua,
“in this matter acting for herself as for on behalf of a principal whose name will be given in due time”, als koper en STF als contractant.
“ONE VG 3800 CONTAINER CARRIER DEADWEIGHT 3800 TON”. De datum van levering van het betreffende schip aan de koper is in artikel 5 van het bouwcontract bepaald op “
20 weeks after arrival of the hull in the Netherlands (estimated 4th quarter 2006).”
ARTICLE 6 PRICE(a) contract PriceThe purchaser shall pay to the contractor the contract price of Euro 6.500.000 (in words six million and five hundred thousand euros). This is exclusive of any introductory expenses, startup costs, taxes and/or duties.(b)Installments
multipurposecontainerschepen door STF.
dead weight(hierna: tdw). De managementletter vermeldt met betrekking tot deze afspraken en de opbouw van de overeengekomen prijs:
(…)
“Nieuwbouw VG 3800 ESCROW”namens de SSC’s betalingen aan STF gedaan van in totaal € 1.500.000,- (€ 800.000,- op 14 september 2004, € 300.000,- op 18 oktober 2004 en € 400.000,- op 8 november 2004).
reasons of conflict of interest and lack of shareholders’ approval”, en terugbetaling van het bedrag van € 1,5 miljoen gevorderd.
“as agents to S.G.G. Shiiping b.v. and/or nominee”in verband met het te bouwen schip
“M.v. VG 4200 yardnumber 101”.
,“
(…) een opsomming van prijzen met betrekking tot te verlenen diensten en te leveren materialen en consumables ten behoeve van de afbouw van een aantal schepen aan onze kade te Den Oever, inclusief het gebruik van kantoorruimte”doen toekomen.
turn-key engineeringspakket” aan STF.
owners, getiteld
“Ship Management Agreement for the motor vessel: “VG 4200”, met daarin vermeld de tarieven van [Q] en enige details betreffende het schip.
multipurposeschip, op te leveren in het vierde kwartaal van 2005. Het voorstel bevat een aantal bijzondere bepalingen, waaronder:
“Yard”-nummers 103 tot en met 106. [S] heeft deze contracten overgenomen van STF.
€ 1.246.649,- negatief. Blijkens deze jaarrekeningen is STF opgericht bij akte van 2 augustus 2005 en onderdeel van de fiscale eenheid van de besloten vennootschap [X] Beheer B.V.
Het is niet verwonderlijk dat STF van mening is dat haar FP(bedoeld is: het Financieel Plan, toevoeging hof)
voor de financiering van de bouw van 6 containerschepen aantoont dat haar schadeclaim op de Staat gerechtvaardigd en juist is. Per definitie kan bij aantal te kiezen veronderstellingen altijd een financieringsstructuur worden verondersteld die de gewenste uitkomsten geeft. De zienswijze van STF, die zwaar leunt op voornemens in een risicoloze wereld, wordt niet ondersteund door haar BP(bedoeld is: het Businessplan 2005, toevoeging hof)
, waarin onderkend wordt dat er feitelijk grote problemen te overwinnen zijn om de benodigde externe financiering van haar project voor elkaar te krijgen. De afwezigheid van een betrouwbaar trackrecord, onvoldoende wettelijk vereiste zekerheden en het geschil over de aanbetaling door TCIL, die ook door andere deskundigen in deze zaak zijn genoemd, spelen hierbij een belangrijke rol, naast meer generieke factoren, zoals de structureel zwakke relatie tussen scheepsbouw en bankwezen. Dat de financiële problemen die in het BP worden onderkend inderdaad zijn opgetreden, wordt bevestigd door de feiten, die STF ten dele zelf aandraagt en ten dele door ons worden aangedragen.
3.Vorderingen en beoordeling in eerste aanleg
4.De vorderingen in hoger beroep
Grief 1(onderverdeeld in subgrieven 1.1 tot en met 1.4) is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat STF onvoldoende feiten heeft gesteld om aan te nemen dat zij tijdig over definitieve contracten voor de bouw van de schepen zou hebben kunnen beschikken. Met
grief 2(onderverdeeld in subgrieven 2.1 tot en met 2.5) komt STF op tegen het oordeel van de rechtbank dat STF niet heeft onderbouwd dat zij de financiering rond zou hebben gekregen.
Grief 3is gericht tegen de tussenconclusie in rechtsoverweging 4.19, waarin de rechtbank verwerpt de stelling van STF dat causaal verband bestaat tussen de besluiten van 21 februari 2005 en de gestelde schade.
Grief 4heeft betrekking op het vonnis van 17 juni 2015. Deze grief is gericht tegen de afwijzing van de vorderingen en de kostenveroordeling in het dictum van het vonnis van 17 juni 2015, en steunt op de eerdere grieven.
5.Beoordeling in hoger beroep
condicio sine qua nonwas voor de bouw van de schepen: als de subsidie had moeten worden aangewend voor de uitkoop van aandeelhouders, was zij niet beschikbaar geweest voor de bouw van de schepen, en hadden de schepen dus ook mét de subsidie niet kunnen worden gebouwd. STF heeft nog gesteld dat TCIL vervangende investeerders klaar had staan om aandeelhouders die eruit wilden stappen, uit te kopen, maar die stelling heeft STF niet onderbouwd en wordt verworpen.
assignment” van de contracten met de (Roemeense) werf die de casco’s zou moeten bouwen, en een bevrachtingsovereenkomst voor een periode van drie jaar met VW Nyki Shipping B.V. STF heeft onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat aan deze voorwaarden voldaan zou zijn en dat het, mede in aanmerking nemende de onzekerheid ten aanzien van de opdrachtgevers, tot een definitieve toezegging van Catfinance zou zijn gekomen. Daarbij komt dat het voorstel van Catfinance dateert van 16 mei 2006, terwijl de zes schepen uiterlijk op 1 juli 2007 gereed hadden moeten zijn. Op grond van hetgeen STF heeft aangevoerd, kan het hof niet vaststellen dat binnen de toen nog resterende tijd zes schepen hadden kunnen worden gefinancierd en gebouwd.