Uitspraak
[appellant 1] B.V., voorheen genaamd
[… BV],
[appellant 2],
4.De vorderingen tegen [appellant 1]
"Ik vind dus sowieso dat je Hoger Beroep moet aantekenen of hoe het ook mag heten en dat we het opnieuw gaan proberen".Gelet op de wijze waarop partijen gewoon waren te werken lag de impliciete opdracht tot het opstellen van een memorie van grieven hierin besloten. De met procedure i verband houdende declaratie 122145 is niet excessief en de daarin vermelde werkzaamheden zijn voldoende onderbouwd.
"In de verklaring die ik je stuurde was iets weggevallen. Hierbij de goede versie. Wanneer je je (ondertekende) verklaring aan de politie stuurt, zou ik er iets bij zetten als volgt: (…)"
5.De vorderingen tegen [appellant 2]
bisVerordening (en dus ook op grond van artikel 7 lid 1 Rv). In dit geval is er geen sprake van een zelfde situatie, feitelijk en rechtens. Bij de vordering jegens [appellant 1] gaat het uitsluitend erom of [geïntimeerde] al dan niet excessief heeft gedeclareerd. Bij de vorderingen jegens [appellant 2] staat centraal de vraag of [appellant 2] heeft toegezegd dat hij ervoor zal zorgdragen dat [appellant 1] de facturen zal kunnen betalen. Als die vraag bevestigend zou worden beantwoord, is denkbaar dat [appellant 2] bij wijze van verweer aanvoert dat de facturen excessief zijn. Er kan zich dan de situatie voordoen dat een vreemde rechter hierover anders oordeelt dan het hof. De omstandigheid dat sprake zou kunnen zijn van verschillende uitkomsten (divergentie) is echter – als gezegd – op zichzelf onvoldoende grond om bevoegdheid op grond van artikel 7 lid 1 Rv aan te nemen. Het hof is dus van oordeel dat er geen sprake is van een zelfde situatie feitelijk en rechtens. De Nederlandse rechter is dus niet op grond van artikel 7 lid 1 Rv bevoegd om kennis te nemen van de vorderingen jegens [appellant 2] . Grief 1 in het principaal appel is gegrond.
alletoekomstige facturen in het dossier [Y] zou kunnen voldoen. Ook de omstandigheid dat [appellant 2] in het verleden steeds bepaalde naar welke vennootschap de factuur kon worden gestuurd en dat hij daarbij toezegde ervoor te zorgen dat deze betaald zou worden, is onvoldoende om gerechtvaardigd erop te mogen vertrouwen dat [appellant 2] een toezegging deed dat hij ervoor zou zorgen dat ook alle toekomstige facturen door [appellant 1] zouden worden voldaan. Deze handelwijze van [appellant 2] duidt er veeleer op dat hij zich niet te veel gelegen liet liggen aan de juridische werkelijkheid, maar dat hij als (feitelijk) bestuurder van diverse vennootschappen waarin hij aan de touwtjes trok, altijd wel kon regelen dat het goed kwam (door te schuiven met rekening-courantverhoudingen of anderszins). Dat hij daarbij sprak over "ik" (omdat [appellant 2] zich kennelijk vereenzelvigt met de diverse vennootschappen waarover hij de scepter zwaait) doet aan het vorenstaande niet af. Dit klemt te meer omdat voor borgtocht strikte regels gelden ter bescherming van de borg, en de door [geïntimeerde] gestelde toezegging veel trekken van borgtocht heeft. Dit betekent dat de grieven van [appellant 2] in zoverre slagen. De vorderingen van [geïntimeerde] jegens [appellant 2] tot nakoming van de toezegging kunnen niet worden toegewezen, hetzelfde geldt voor de vordering tot schadevergoeding voor zover deze is gebaseerd op tekortkoming in de nakoming van de gestelde toezegging. Het bestreden vonnis dient in zoverre worden vernietigd. Uit het vorenstaande volgt ook dat de incidentele grieven falen.