Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting heeft de raadsman, overeenkomstig de overgelegde pleitnotities, namens de verdachte een beroep gedaan op noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, en bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft hiertoe –in de kern- aangevoerd dat de verdachte geweldshandelingen jegens twee jongens heeft toegepast teneinde een (dreigende) aanval van hen af te wenden en om hen bovendien in bedwang te houden. Weliswaar heeft de verdachte daarbij de grenzen van een noodzakelijke verdediging overschreden, maar deze overschrijding is het onmiddellijk gevolg geweest van een hevige gemoedbeweging die ontstond door de (dreigende) aanranding van hemzelf, zijn vriendin en zijn/hun goederen.
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
De verdachte had gezien dat er in zijn auto was ingebroken en dat er spullen uit zijn auto waren verdwenen en de ruit kapot was. De verdachte is toen in zijn appartementencomplex met de politie gaan bellen. Hij zag toen hij aan het bellen was, vanuit de hal van het appartementencomplex, dat er drie jongens bij zijn auto stonden, en dat zij – althans een van hen - met een voorwerp glas bij het reeds vernielde ruitje van het rechterachterportier aan het weghalen waren. De jongens keken in de auto. Eén van de jongens, [aangever 1], stak vervolgens zijn hoofd door dit raampje en pakte schoenen uit de auto. Nadat hij de schoenen weer had teruggelegd, pakte een andere jongen ([aangever 3]) de schoenen uit de auto. De verdachte, die al eerder had vastgesteld dat er goederen uit zijn auto waren ontvreemd, is vervolgens al scheldend op de jongens afgerend. Zij maakten zich uit de voeten, waarbij [aangever 3] de schoenen richting de verdachte gooide. De verdachte riep vervolgens “stop”, waarop [aangever 1] bleef staan. De verdachte heeft [aangever 1] vervolgens in zijn ballen en tegen zijn kuit getrapt en met gebalde vuisten op zijn hoofd en ter hoogte van zijn schouders geslagen. Daarna heeft de verdachte een van de andere jongens, [aangever 2], die eerder was weggefietst maar op enig moment zijn vriend [aangever 1] te hulp schoot, met zijn vuist meerdere malen op zijn gezicht/wang geslagen.
Het hof stelt vast dat de door de verdachte tegenover de politie en op de terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep afgelegde verklaringen met betrekking tot het moment waarop de verdachte op de jongens af rent en voor wat betreft het door hem gebruikte geweld niet consistent zijn. Zo heeft de verdachte direct na het incident tegen een ter plaatse gekomen agent gezegd dat hij beide jongens een paar keer heeft geslagen en geschopt, terwijl hij dat tijdens zijn politieverhoor en ter terechtzitting heeft ontkend. Daarnaast staat de (latere) ontkennende verklaring van de verdachte haaks op de verklaringen van de aangevers en getuigen, die elkaar voor wat betreft het handelen van de verdachte wél op essentiële onderdelen ondersteunen. Het hof gaat voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden derhalve uit van de eerste verklaring van de verdachte en de verklaringen van de aangevers en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2].
Naar het oordeel van het hof was, gelet op het vorenstaande, weliswaar sprake van onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes goederen die in de auto lagen, maar kunnen de daarop volgende handelingen van de verdachte, gelet op diens bedoeling en de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedrag, niet worden aangemerkt als verdedigingshandelingen. Zijn handelingen moeten – naar de kern bezien – als aanvallend worden aangemerkt. Immers, toen de verdachte richting zijn auto rende maakten de jongens zich direct uit de voeten. Toen de verdachte riep dat zij moesten blijven staan, gehoorzaamde een van de jongens, te weten [aangever 1]. Het hof acht niet aannemelijk dat er op dat moment enige dreiging van [aangever 1] (die destijds 12 jaar oud was en klein van stuk) uitging. Desondanks trapte de verdachte hem in zijn ballen en tegen de kuit. Toen [aangever 1] vervolgens op de grond was gevallen sloeg de verdachte hem meermalen met gebalde vuisten op zijn hoofd en tegen de schouders. Toen even later [aangever 2] (destijds 14 jaar oud) kwam terugfietsen en [aangever 1] te hulp schoot door tegen de verdachte te roepen “Wat doe je nou?”, terwijl niet aannemelijk is dat er toen enige dreiging van [aangever 2] uitging, reageerde de verdachte daarop door hem van zijn fiets te slaan en door vervolgens op die [aangever 2] te gaan zitten en hem meermalen met de vuist tegen het gezicht te slaan.