ECLI:NL:GHDHA:2018:2099

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2018
Publicatiedatum
24 augustus 2018
Zaaknummer
001038-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van raadsheer-commissaris op grond van vermeende irritatie tijdens getuigenverhoor

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 augustus 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van raadsheer-commissaris mr. J.W.H.G. Loyson. Het verzoek werd ingediend door de verdediging van een verdachte in een strafzaak, die van mening was dat de raadsheer-commissaris tijdens een getuigenverhoor op 21 juni 2018 blijk gaf van irritatie, wat volgens hen een gebrek in de onpartijdigheid zou opleveren. De wrakingskamer van het Gerechtshof Amsterdam had het verzoek eerder doorverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.

De raadsheer-commissaris, mr. Loyson, had in een schriftelijke reactie aangegeven niet in de wraking te berusten en was niet aanwezig bij de mondelinge behandeling van het verzoek. De advocaat-generaal, mr. W.J.V. Spek, had voorafgaand aan de behandeling zijn standpunt kenbaar gemaakt en stelde dat het verzoek ongegrond was. De wrakingskamer oordeelde dat de irritatie van de raadsheer-commissaris niet automatisch duidt op een gebrek aan onpartijdigheid en dat er geen objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid was.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat het verzoek tot wraking ongegrond was en wees het af. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, mr. T.E.J. Bruinen, en een afschrift van de beslissing werd toegezonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 001038-18
Rolnummer hoofdzaak : 23-002242-17
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:

[Verzoeker],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
verzoeker,
bijgestaan door mr. W.J.E. Hendriks, advocaat te Amsterdam,
strekkende tot wraking van:

mr. J.W.H.G. Loyson,

raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam.

Het geding

Verzoeker wordt als verdachte vervolgd onder parketnummer 13/2267860-15, welke strafzaak thans in hoger beroep wordt behandeld onder genoemd rolnummer. In die strafzaak vond op 21 juni 2018 voor de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in het gerechtshof Amsterdam het verhoor plaats van [getuige] als getuige. Daarbij trad mr. J.W.H.G. Loyson op als raadsheer-commissaris.
Bij e-mailbericht van 21 juni 2018 heeft mr W.J.E. Hendriks, die bij dit getuigenverhoor als raadsman van de verdachte aanwezig was, namens verzoeker een verzoek tot wraking van genoemde raadsheer-commissaris gedaan.
3. Bij beslissing van 3 juli 2018 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam op grond van het Wrakingsprotocol van het gerechtshof Amsterdam en het gerechtshof Den Haag en met toepassing van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie de wrakingszaak ter verdere behandeling verwezen naar de wrakingskamer van dit hof.
4. De raadsheer-commissaris, mr. Loyson, heeft in een schriftelijke reactie d.d. 19 juli 2018 te kennen gegeven niet in de wraking te berusten. Voorts heeft hij zijn standpunt over het verzoek kenbaar gemaakt en meegedeeld dat hij niet aanwezig zal zijn bij de mondelinge behandeling van het verzoek.
5. De wrakingskamer heeft het verzoek op 15 augustus 2018 in raadkamer behandeld, waar de raadsman van verzoeker is gehoord. Verzoeker is niet verschenen. De advocaat-generaal mr. W.J.V. Spek heeft op voorhand zijn conclusie toegezonden en in raadkamer zijn standpunt verder uiteengezet.

Het wrakingsverzoek

6. Zoals blijkt uit het verzoek tot wraking d.d. 21 juni 2018 en de toelichting op het wrakingsverzoek in raadkamer van 15 augustus 2018 is het verzoek – kort en zakelijk weergegeven – gebaseerd op de grond dat mr. Loyson voorafgaand aan en tijdens het getuigenverhoor liet blijken dat hij geïrriteerd was, waardoor sprake was van een gebrek in de onpartijdigheid.
7. De raadsheer-commissaris heeft zich in zijn schriftelijke reactie van 19 juli 2018 primair op het standpunt gesteld dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in het verzoek tot wraking, omdat het verzoek niet is gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
De raadsheer-commissaris heeft zich voorts (subsidiair) op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen omdat zich geen uitdrukkelijke omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert en daarmee subjectief partijdig zou zijn, althans dat vrees dienaangaande bij de verdachte objectief gerechtvaardigd zou zijn.
8. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker ontvankelijk is in het verzoek tot wraking, nu de raadsman met de verdachte – die niet aanwezig was bij het getuigenverhoor – moest overleggen over het indienen van het verzoek.
De advocaat-generaal heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek ongegrond is, nu irritatie bij de raadsheer-commissaris – zou daar al sprake van zijn geweest – niet tot de conclusie leidt dat er dus sprake is geweest van vooringenomenheid tegen de verdachte of dat een vrees hiervoor bij de verdachte objectief gerechtvaardigd is.

Beoordeling van de ontvankelijkheid

9. Op grond van artikel 513, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) dient het wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
10. Uit de schriftelijke reactie van mr. Loyson d.d. 19 juli 2018 blijkt dat het getuigenverhoor op 21 juni 2018 om 09.30 uur was aangevangen en voor 10.00 uur was afgelopen. Het wrakingsverzoek is namens verzoeker bij op 21 juni 2018 om 13.13 uur verzonden e-mailbericht ingediend. De raadsman heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat hij de tussenliggende periode heeft moeten gebruiken voor overleg met zijn cliënt over indiening van het wrakingsverzoek.
11. De wrakingskamer is van oordeel dat deze ongeveer drie uur durende periode van bezinning en beraad tussen de raadsman en de verdachte over de indiening van het wrakingsverzoek binnen de wettelijke termijn valt, zeker nu de verdachte (verzoeker) niet bij het getuigenverhoor aanwezig is geweest.
11. Gelet op het voorgaande is verzoeker ontvankelijk in het namens hem ingediende wrakingsverzoek.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

13. Op grond van artikel 512 Sv kan op verzoek van de verdachte elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Deze bepaling is ook van toepassing op raadsheren-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken.
13. Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter uit hoofde van zijn aanstelling te worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
13. De raadsman heeft bij de toelichting in raadkamer desgevraagd verklaard dat de wrakingsgrond en hetgeen ter onderbouwing daarvan in het wrakingsverzoek en in raadkamer feitelijk naar voren is gebracht erop neerkomt dat mr. Loyson tijdens het getuigenverhoor geïrriteerd was.
16. De wrakingskamer is van oordeel dat – zoals ook door de raadsman bij de behandeling van het wrakingsverzoek erkend – irritatie bij een rechter niet zonder meer een aanwijzing voor een gebrek in de onpartijdigheid oplevert en evenmin voor objectief gerechtvaardigde schijn daarvan. Door of namens verzoeker zijn noch in het schriftelijke wrakingsverzoek, noch bij de behandeling in raadkamer feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit kan worden afgeleid dat van een dergelijk gebrek of een dergelijke schijn in dit geval wel sprake was.
16. Het verzoek tot wraking is dan ook ongegrond, zodat dit zal worden afgewezen.

Beslissing

Het hof:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan (de raadsman van) verzoeker, genoemde raadsheer-commissaris en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 23 augustus 2018 door mrs. R.M. Bouritius, K. Schaffels en H.J. van Kooten, in aanwezigheid van de griffier mr. T.E.J. Bruinen.