Uitspraak : 10 augustus 2018
Zaaknummer : 200.243.205/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 18-3603
Zaaknummer rechtbank : C/09/553379
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat in eerste aanleg: mr. A.H. van Haga te Den Haag, nu: mr. E.A.M. Brouwers-Bouwman te Wassenaar,
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] (België),
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: voorheenmr. N. Türkkol te Amsterdam, nu mr. R.K. Uppal te Amsterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
1. [de bijzondere curator] ,
gevestigd in [plaats] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te [plaats] ,
hierna te noemen: de raad.
Als informant in de zin van artikel 799 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is aangemerkt:
2. Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd in [plaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 25 juli 2018 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 11 juli 2018 van de rechtbank Den Haag, uitgesproken onder voormeld rekest- en zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).
De moeder heeft op 2 augustus 2018 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het hof op 3 augustus 2018 een faxbericht van diezelfde datum toegezonden, met als bijlage het proces-verbaal van de regiezitting van 29 mei 2018.
Bij het hof is verder op 3 augustus 2018 van de zijde van de vader een brief van diezelfde datum ingekomen, met bijlagen.
De zaak is op 6 augustus 2018 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door mr. J.J.A. Janssen ter vervanging van mr. E.A.M. Brouwers-Bouwman en door [tolk] , tolk in de Turkse taal;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en door [tolk] , tolk in de Turkse taal;
- de bijzondere curator, [de bijzondere curator]
- [vertegenwoordiger van de raad] , namens de raad;
- [vertegenwoordiger van de raad] , namens de gecertificeerde instelling ( [de gecertificeerde instelling] ).
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de onmiddellijke terugkeer naar België gelast van de minderjarige:
[de minderjarige] , geboren [in] 2013 in [geboorteplaats] (België)
(hierna te noemen: [de minderjarige] of de minderjarige),
uiterlijk op 30 juli 2018, waarbij de vader [de minderjarige] dient terug te brengen naar België.
De rechtbank heeft bevolen dat de vader, als hij [de minderjarige] niet naar België terugbrengt, de minderjarige met de benodigde reisdocumenten aan de moeder uiterlijk op 30 juli 2018 zal afgeven, opdat de moeder [de minderjarige] zelf mee terug kan nemen naar België.
De rechtbank heeft verder bepaald dat elke partij de eigen proceskosten draagt. Het meer of overig verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- de vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad;
- zij zijn de ouders van de nog minderjarige [de minderjarige] ;
- bij vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel (België), burgerlijke afdeling familie- en jeugdrechtbank van 24 december 2013 is onder meer voor recht verklaard dat het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uitsluitend door de moeder zal worden uitgeoefend en dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] wordt toevertrouwd aan de moeder, bij wie hij zijn domicilie zal krijgen;
- op 21 september 2017 heeft de vader [de minderjarige] meegenomen naar Nederland;
- de moeder heeft zich gewend tot de Nederlandse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is door de CA geregistreerd onder IKO nr. [IKO nr.] ;
- de vader, de moeder en [de minderjarige] hebben de [nationaliteit] nationaliteit.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de onmiddellijke terugkeer van [de minderjarige] naar België.
2. De vader verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het verzoek van de moeder tot teruggeleiding van [de minderjarige] wordt afgewezen.
3. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. Verder verzoekt de moeder om de vader in de proceskosten te veroordelen.
4. Volgens de vader heeft de rechtbank in de bestreden beschikking ten onrechte overwogen dat op het tijdstip van de overbrenging het gezag door de vader niet daadwerkelijk werd uitgeoefend. Hij was niet op de hoogte van de procedure die de moeder omtrent het ouderlijk gezag in 2013 in België heeft gevoerd. De rechtbank van eerste aanleg in Brussel heeft het verzoek van de moeder om het eenhoofdig gezag en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen bij verstek toegewezen. Van het standpunt van de vader is geen kennis genomen en het belang van [de minderjarige] is bij deze beslissing niet meegenomen. De vader stelt verder de toestemming van de moeder te hebben gehad om [de minderjarige] mee naar Nederland te nemen. Daarnaast voert de vader aan dat het belang van de minderjarige moet prevaleren bij het nemen van een uiteindelijke beslissing. Het is niet in het belang van [de minderjarige] om te worden gescheiden van zijn vader. De moeder heeft [de minderjarige] al meerdere keren bij de vader achtergelaten. Zijn opvoedingssituatie is nu rustig en stabiel. Hij heeft vriendjes in [woonplaats vader] en gaat naar een islamitische school. Tot slot voert de vader aan dat er sprake is van een situatie van artikel 13 lid 1 sub b van het Haags Kinderontvoeringsverdrag (hierna te noemen: HKOV). Volgens hem heeft [de minderjarige] zowel aan de bijzondere curator als aan de vader verteld dat hij door zijn moeder wordt geslagen en hij het bij de nieuwe partner van zijn moeder niet fijn vindt.
5. De moeder betwist de stellingen van de vader. De stelling van de vader dat er sprake zou zijn van mogelijke mishandeling van [de minderjarige] bij terugkeer naar België, wordt niet met nadere stukken onderbouwd. Volgens de moeder kan dan ook niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b HKOV. Verder meent de moeder dat de overige argumenten van de vader thuis horen in een bodemprocedure en niet in de onderhavige procedure. Het HKOV heeft immers een beperkt toetsingskader. Het feit dat zij het (eenhoofdig) gezag heeft, heeft tot gevolg dat de vader haar toestemming nodig heeft om met [de minderjarige] naar het buitenland te gaan. Deze toestemming heeft de vader van haar niet gekregen en hij heeft [de minderjarige] dus zonder toestemming meegenomen naar Nederland. Verder betoogt de moeder dat [de minderjarige] in België is geboren, is opgegroeid, naar school is gegaan en hij er zijn vrienden heeft. De moeder stelt het gehele leven van [de minderjarige] zijn hoofdverzorger te zijn geweest. Er is volgens de moeder dan ook geen reden om het verzoek tot teruggeleiding af te wijzen.
De moeder stelt daarnaast geen gronden in het beroep van de vader te hebben gezien die in juridisch opzicht perspectief bieden op de vernietiging van de beschikking. Ook vindt zij de door de vader aangevoerde gronden onbegrijpelijk. De procedure leidt enkel tot vertraging. Zij verzoekt om de vader in de kosten van de procedure te veroordelen.
6. Ter zitting geeft de bijzondere curator aan dat het haar duidelijk is dat [de minderjarige] klem is geraakt tussen zijn ouders. Zij vindt het zeer zorgelijk dat [de minderjarige] niet weet waar hij vandaan komt, geen herinneringen kan noemen en niet over het verleden wil of kan praten. Ook kan hij geen concrete antwoorden geven op vragen over zijn huidige wereld. De bijzondere curator spreekt verder de wens uit dat de ouders samen actief voor [de minderjarige] aan de slag gaan om zijn verdere toekomst vorm te geven, op een dusdanige wijze dat daarin plaats is voor de beide ouders. De bijzondere curator geeft aan veel zorgen te hebben over de uiteindelijke afwikkeling van de zaak, ongeacht de beslissing die het hof zal nemen. Zij wijst de ouders er nadrukkelijk op dat zij met behulp van het mediationbureau na de zitting afspraken kunnen maken over de wijze waarop zij de teruggeleiding en een nadere omgangsregeling wensen in te vullen.
7. De raad doet verslag van het begeleid contact dat er is geweest tussen de moeder en [de minderjarige] . Tijdens dat contact was tussen de moeder en de minderjarige liefde te zien en leek er geen sprake van angst. Er is door de rechtbank een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken om te zorgen dat het contact tussen [de minderjarige] en de moeder behouden blijft en dat, mocht het hof beslissen dat [de minderjarige] terug naar België gaat, de overdracht op een goede en veilige wijze plaatsvindt. De raad geeft verder aan dat de beide ouders belangrijke hechtingsfiguren voor [de minderjarige] zijn en beiden belangrijk in zijn leven blijven. Ongeacht de beslissing die het hof neemt, acht de raad het van groot belang dat [de minderjarige] met de beide ouders contact houdt. De voorlopige ondertoezichtstelling is uitgesproken tot 4 oktober 2018. Wanneer het hof beslist dat [de minderjarige] terug naar België gaat, zal de raad (via de gecertificeerde instelling) de maatregel overdragen aan de raad voor de kinderbescherming in België, zodat de veiligheid van [de minderjarige] kan worden gewaarborgd.
8. De gecertificeerde instelling geeft ter zitting aan dat er met de moeder telefonisch contact is geweest. Vanwege de taalbarrière verliep dit moeizaam. Met de vader is nog geen contact geweest. Hij heeft niet gereageerd op de door de gecertificeerde instelling gestuurde uitnodiging. Wanneer het hof de bestreden beschikking bekrachtigt en [de minderjarige] terug naar België gaat, zal de gecertificeerde instelling trachten om met de jeugdbescherming in Brussel een duo-zaak te starten om de ouders en [de minderjarige] goed te begeleiden.
9. De vraag die aan het hof voorligt, is of er sprake is van een ongeoorloofde overbrenging, dan wel vasthouding, van [de minderjarige] door de vader. Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haags Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: HKOV), waarbij Nederland en België partij zijn. Het HKOV heeft - voor zover in deze zaak van belang - tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het HKOV beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of het niet doen terugkeren.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding
10.
Bij de beoordeling van het hoger beroep stelt het hof voorop dat, ingevolge artikel 3 lid 1 van het HKOV, het overbrengen of het niet doen terugkeren van een kind als ongeoorloofd wordt beschouwd wanneer:
a. a) dit geschiedt in strijd met een gezagsrecht, dat is toegekend aan een persoon, een instelling of enig ander lichaam, alleen of gezamenlijk, ingevolge het recht van de Staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had; en
b) dit recht alleen of gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of het niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden.
De overbrenging van [de minderjarige] naar Nederland kan alleen als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 lid 1 HKOV worden gekwalificeerd, wanneer vast komt te staan dat hij onmiddellijk voor de overbrenging zijn gewone verblijfplaats in België had en de overbrenging heeft plaatsgevonden in strijd met een aan de moeder toekomend gezagsrecht.
11. Het hof overweegt daarbij dat met betrekking tot de door de vader in hoger beroep aangevoerde grieven de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof maakt deze gronden tot de zijne. Er zijn daarbij geen andere feiten en omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
12. De vader heeft geen gezag. De vader klaagt erover dat de rechtbank ten onrechte zou hebben overwogen dat hij zijn gezag niet daadwerkelijk uitoefende. Dit valt echter niet in de overwegingen van de rechtbank te lezen. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken dat het vonnis van de jeugdrechtbank van 24 december 2013 ten aanzien van het gezag over [de minderjarige] nadien zijn kracht heeft verloren. Daarom wordt ervan uitgegaan dat alleen de moeder het gezag heeft. Dat dit anders zou zijn is door de vader niet betoogd.
13. De vader heeft zijn stelling, dat hij toestemming had van de moeder om [de minderjarige] mee te nemen naar Nederland ook in hoger beroep niet nader onderbouwd. De vader volstaat enkel met dit te stellen. Het hof gaat hieraan dan ook voorbij.
14. Ook wordt de stelling van de vader dat er sprake is van een situatie van artikel 13 lid 1 sub b HKOV niet onderbouwd. De vader stelt weliswaar dat het in het belang van [de minderjarige] zou zijn, indien hij niet terugkeert naar de moeder, maar dat sprake zou zijn van een ondragelijke situatie in de zin van artikel 13 lid 1 sub b HKOV, is ook in hoger beroep niet onderbouwd.
15. Uit het voorgaande volgt dat de overbrenging van [de minderjarige] op 21 september 2017 naar Nederland heeft plaatsgevonden in strijd met een aan de moeder toekomend gezagsrecht. Er is daarom sprake van een ongeoorloofde overbrenging van [de minderjarige] naar Nederland in de zin van artikel 3 HKOV. Nu er verder geen sprake is van één of meer van de in artikel 13 HKOV genoemde weigeringsgronden en er minder dan één jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging van [de minderjarige] en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12, lid 1 HKOV de onmiddellijke terugkeer van [de minderjarige] te volgen. Het hof zal het verzoek van de vader dan ook afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.
Proceskosten
16. Ten aanzien het verzoek van de moeder om de vader te veroordelen in de kosten ter zake van deze procedure, overweegt het of dat de moeder de door haar gemaakte kosten niet heeft gespecificeerd. Het hof acht ook geen gronden aanwezig om de vader in de kosten te veroordelen. Het hof wijst dit verzoek van de moeder af.
17. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met dien verstande dat het hof:
de terugkeer gelast van de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2013 in [geboorteplaats] (België) naar België uiterlijk op 17 augustus 2018, waarbij de vader de minderjarige dient terug te brengen naar België en beveelt, indien de vader nalaat de minderjarige terug te brengen naar België, dat de vader de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de moeder zal afgeven uiterlijk op 17 augustus 2018, opdat de moeder de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar België;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
ontslaat de bijzondere curator [de bijzondere curator] met ingang van de datum van deze beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A.N. Labohm en A.E. Sutorius-Van Hees, bijgestaan door mr. R.R. Warmerdam als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 augustus 2018.