ECLI:NL:GHDHA:2018:2097

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
23 augustus 2018
Zaaknummer
22-001123-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam inzake openlijk geweld in vereniging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen een slachtoffer, na een gezamenlijke voetbalwedstrijd in een café. De verdachte heeft het slachtoffer van achteren bij zijn armen vastgepakt en anderen aangespoord om hem te slaan. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 3.131,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet eerder is veroordeeld en heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan in overweging genomen bij de strafmotivering. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, en de vordering tot schadevergoeding is toegewezen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 4.881,- toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001123-16
Parketnummer: 10-731132-14
Datum uitspraak: 30 mei 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 1 maart 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1957,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 16 mei 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het haar ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 3131,- zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 30 juni 2014 te Rotterdam op de openbare weg, te weten het Henegouwerplein, althans op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever], welk geweld bestond uit het (met kracht)
- beetpakken van die [aangever] (waardoor die [aangever] zich niet meer kon bewegen) en/of
- insluiten en/of ten val brengen, althans naar de grond werken van die [aangever] en/of
- roepen: "Ik heb hem vast, sla maar" althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- meermalen, althans eenmaal, (met gebalde vuist) op/tegen het hoofd en/of gezicht van die [aangever] slaan en/of stompen en/of
- meermalen, althans eenmaal, met geschoeide voet tegen lichaam en/of armen en/of benen van die [aangever] schoppen en/of trappen en/of
- in/op het gezicht van die [aangever] slaan met een bierflesje.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks30 juni 2014 te Rotterdam op de openbare weg, te weten het Henegouwerplein,
althans op of aan een openbare weg,openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever], welk geweld bestond uit het
(met kracht)
- beetpakken van die [aangever]
(waardoor die [aangever] zich niet meer kon bewegen)en
/of
-
insluiten en/often val brengen, althans naar de grond werken van die [aangever] en
/of
- roepen: "Ik heb hem vast, sla maar" althans woorden van gelijke aard
en/of strekking en
/of
- meermalen,
althans eenmaal,(met gebalde vuist)
op/tegen het hoofd
en/of gezicht van die [aangever] slaan
en/of stompenen
/of
- meermalen,
althans eenmaal, met geschoeide voettegen
hetlichaam en
/ofarmen en
/ofbenen van die [aangever] schoppen
en/of trappenen
/of
- in
/ophet gezicht van die [aangever] slaan met een bierflesje.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de ontkennende verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
Hiertoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat de getuigen wisselend hebben verklaard over wat zij die bewuste avond hebben waargenomen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof constateert dat er weliswaar kleine discrepanties zitten in de verklaringen die de getuigen eerst bij de politie en later bij de rechter-commissaris of bij de raadsheer-commissaris hebben afgelegd, maar die laten zich mede verklaren door het tijdsverloop nu het tenlastegelegde feit zich bijna vier jaar geleden heeft afgespeeld. Het hof is echter van oordeel dat er naar de kern genomen geen zodanige essentiële verschillen bestaan tussen de diverse afgelegde verklaringen dat deze daardoor niet bruikbaar zouden zijn voor het bewijs. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.
Het hof stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de navolgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte heeft het slachtoffer van achter bij zijn armen vastgepakt en vastgehouden en daarbij iets geroepen in de sfeer van “Ik heb hem vast, sla maar” hetgeen vervolgens ook is gebeurd door de andere betrokkenen.
De verdachte heeft hiermee dus anderen tot het plegen van geweld opgejut. Op grond hiervan staat voor het hof vast dat de verdachte niet enkel de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat zij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Het hof constateert dat het geding niet binnen 2 jaar nadat het rechtsmiddel is ingesteld met een einduitspraak is afgerond. Nu de vertraging met name is toe te schrijven aan het op verzoek van de verdediging horen van een vijftal getuigen in hoger beroep is sprake van bijzondere omstandigheden waardoor geen inbreuk is gemaakt op art. 6, eerste lid, EVRM.
Het hof heeft in het kader van de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Na het bekijken van een voetbalwedstrijd in een café is er buiten op de openbare weg tussen een aantal bezoekers onenigheid ontstaan die behoorlijk uit de hand is gelopen. De verdachte heeft daarbij – zoals hiervoor overwogen - de mededaders opgejut door te roepen “sla maar, sla maar” terwijl zij de armen van het slachtoffer vast hield.
Dit feit heeft niet alleen pijn en blijvend letsel veroorzaakt bij het slachtoffer maar is ook een ernstige inbreuk geweest op de openbare orde.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
De eis van de advocaat-generaal doet onvoldoende recht aan de aard en ernst van het delict.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde tot een bedrag van respectievelijk € 2.110,- en € 2.771,-, derhalve € 4.881,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 4.881,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing en wel tot een bedrag van € 3.131,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet anders betwist dan met een beroep op de door hem bepleite vrijspraak.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 6:166 BW bepaalt dat, indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn, indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
Dit houdt in dat de schade toebrengende onrechtmatige gedragingen uit de groep worden toegerekend aan een ieder in die groep die aan deze gedragingen bijdroeg, ongeacht de omvang van de eigen bijdrage. Voor zover de redelijkheid en billijkheid, bijvoorbeeld door het gewicht van ieders bijdrage, een andere verdeling van de aansprakelijkheid meebrengen, is dat gelet op het tweede lid van artikel 6:166 BW een kwestie van onderling verhaal, die de benadeelde partij als eiser niet regardeert.
De verdachte heeft het slachtoffer - buiten het café na afloop van het aldaar gezamenlijk bekijken van een voetbalwedstrijd van het Nederlands elftal - van achteren bij zijn armen vastgepakt en anderen opgeroepen hem te slaan. Naar het oordeel van het hof kon zij toen in redelijkheid voorzien dat andere personen zich met de vechtpartij zouden kunnen bemoeien en daarbij verdergaande geweldsmiddelen zouden kunnen gebruiken dan zij wellicht wilde, met een risico op escalatie als gevolg. Dat iemand uit de groep niet slechts met de vuist maar met een bierflesje zou slaan ligt niet zozeer buiten de lijn der verwachting dat de verdachte daarmee in redelijkheid geen rekening kon houden.
Op grond van artikel 6:166 BW zijn verdachte en haar mededaders naar burgerlijk recht daarom hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Materiële schade
Wat betreft de materiële schade overweegt het hof als volgt. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden bestaande uit het eigen risico voor de ziektekostenverzekering ter hoogte van € 360,-.
Daarnaast acht het hof ook de vordering ter zake van de hersteloperatie door de plastisch chirurg ter hoogte van € 1.750,- naar redelijkheid toewijsbaar. Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal acht het hof ook dit onderdeel van de vordering met de ingediende offerte voldoende onderbouwd.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat genoegzaam aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 2.771,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juni 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Kosten
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 4.881,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 4.881,- (vierduizend achthonderd een en tachtig euro) bestaande uit € 2.110,- (tweeduizend honderdtien duizend euro) materiële schade en € 2.771,- (tweeduizend zevenhonderd een en zeventig euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2014 tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 4.881,- (vierduizend achthonderd een en tachtig euro) bestaande uit € 2.110,- (tweeduizend honderdtien duizend euro) materiële schade en € 2.771,- (tweeduizend zevenhonderd een en zeventig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 58 (achtenvijftig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 juni 2014 tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door mr. T.B. Trotman,
mr. I.P.A. van Engelen en mr. O.E.M. Leinarts, in bijzijn van de griffier mr. M.S. Ferenczy.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 mei 2018.
Mr. I.P.A. van Engelen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.