ECLI:NL:GHDHA:2018:2094

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
23 augustus 2018
Zaaknummer
22-000155-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling op terras van voetbalclub met terrasstoel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte is beschuldigd van zware mishandeling en mishandeling van drie slachtoffers op 22 april 2017 te 's-Gravenhage, waarbij hij hen met een terrasstoel heeft geslagen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal had een zwaardere straf geëist, maar het hof sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling van twee slachtoffers, omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat hij hen had geslagen. De verdachte had zich tijdens een ruzie op het terras laten meeslepen en had de slachtoffers ernstig in hun lichamelijke integriteit aangetast. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door de slachtoffers, waarvan een deel is toegewezen en een ander deel niet-ontvankelijk is verklaard. Het hof heeft de verplichting opgelegd aan de verdachte om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers, en heeft de wettelijke rente vanaf de datum van het delict vastgesteld.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000155-18
Parketnummer: 09-827253-17
Datum uitspraak: 6 juni 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 29 december 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [dag] 1980,
adres: [adres]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 23 mei 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1. primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren, subsidiair honderdtwintig dagen hechtenis.
Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en zijn schadevergoedingsmaatregelen opgelegd als nader in het vonnis is vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 22 april 2017 te 's-Gravenhage aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een (groot) litteken op het voorhoofd, heeft toegebracht door meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) (met kracht) met een stoel op het hoofd en/of tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] te slaan;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezen-verklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april 2017 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) met een stoel op het hoofd en/of tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april 2017 te 's-Gravenhage [slachtoffer 1] heeft mishandeld door (met kracht) met een stoel op het hoofd van die [slachtoffer 1] te slaan,
welk feit al dan niet zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad, te weten een of meer (blijvende) litteken(s) op het voorhoofd en/of gevoelloosheid van (een deel van) het voorhoofd;
2:
hij op of omstreeks 22 april 2017 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) met een stoel op het hoofd en/of tegen het gezicht en/of de rug van die [slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezen-verklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april 2017 te 's-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft mishandeld door meermalen, atlhans eenmaal, (met kracht) met een stoel op het hoofd en/of tegen het gezicht en/of de rug te slaan;
3:
hij op of omstreeks 22 april 2017 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (met kracht) met een stoel op het hoofd te slaan,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezen-verklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 april 2017 te 's-Gravenhage [slachtoffer 3] heeft mishandeld door met kracht met een stoel op het hoofd van die [slachtoffer 3] te slaan.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van voorarrest waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren, subsidiair honderdtwintig dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Anders dan de advocaat-generaal is het hof op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat het handelen van de verdachte een poging tot zware mishandeling ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] oplevert, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen bieden onvoldoende duidelijkheid over de wijze waarop, en de kracht waarmee hij hen heeft geslagen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en
3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair:
hij op
of omstreeks22 april 2017 te 's-Gravenhage aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een
(groot
)litteken op het voorhoofd, heeft toegebracht door
meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) (met kracht
)met een stoel op het hoofd
en/of tegen het gezichtvan die [slachtoffer 1] te slaan;
2 subsidiair:
hij op
of omstreeks22 april 2017 te 's-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
meermalen, atlhans eenmaal, (met kracht)met een stoel op het hoofd en
/oftegen het gezicht
en/of de rugte slaan;
3 subsidiair:
hij op
of omstreeks22 april 2017 te 's-Gravenhage
[slachtoffer 3] heeft mishandeld door met kracht met een stoel op het hoofd van die [slachtoffer 3] te slaan.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de verdachte
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep toekomt op noodweer(exces), zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de door de verdachte verrichte handelingen waren geboden ter noodzakelijke verdediging tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangeefster [slachtoffer 1].
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op de camerabeelden, die ook ter terechtzitting in hoger beroep zijn afgespeeld, is niets te zien van een aanranding van de verdachte door aangeefster [slachtoffer 1]. Nu ook overigens uit onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden naar voren zijn gekomen die aan de aan het verweer ten grondslag gelegde feitelijke toedracht een begin van aannemelijkheid verlenen, is niet aannemelijk dat ten tijde van het plegen van het onder 1 primair bewezen verklaarde feit sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich diende te verdedigen. Het hof verwerpt dan ook het verweer.
Nu van een aanranding niet is gebleken, kan een beroep op noodweerexces evenmin slagen.
Ook overigens is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Kwalificatie
Het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezen verklaarde levert op:

1 primair: zware mishandeling;

2 subsidiair en 3 subsidiair: telkens mishandeling.

Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op het terras van een voetbalclub, waar zijn eigen voetbalclub een uitwedstrijd speelde, schuldig gemaakt aan een zware mishandeling en twee mishandelingen door drie personen met een terrasstoel tegen hun hoofd te slaan.
Door aldus te handelen heeft hij (ernstig) inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Bovendien worden daardoor in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd.
Bij de op te leggen straffen heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheden dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten onherroepelijk is veroordeeld en dat de verdachte zich tijdens het voorval op het terras mee heeft laten slepen in een steeds verder escalerende ruzie, waarbij ook anderen vochten en met terrasstoelen in de weer waren.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vorderingen tot schadevergoeding
vordering [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 6.187,99.
Ter terechtzitting in hoger beroep is de vordering verlaagd met een bedrag van € 457,04 en voor het overige gehandhaafd, zodat in hoger beroep deze vordering aan de orde is tot een bedrag van € 5.730,95.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.421,71, met oplegging van de schadevergoedings-maatregel, en niet-ontvankelijkverklaring voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij genoegzaam aangetoond dat tot een bedrag van € 921,71 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 3.421,71 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
vordering [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 3.171,60.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 3.171,60.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.892,50, met oplegging van de schadevergoedings-maatregel, en niet-ontvankelijkverklaring voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat er sprake is van een eigen aandeel van de benadeelde partij in het ontstaan van de situatie die leidde tot het bewezen verklaarde, nu de benadeelde partij vanaf het begin bij de schermutselingen aanwezig is geweest en zich zelf ook heeft gemengd in het gevecht. Vaststellen in hoeverre zijn schade slechts van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit het gevolg is geweest zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder
1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.421,71 (drieduizend vierhonderdeenëntwintig euro en eenënzeventig cent) bestaande uit € 921,71 (negenhonderdeenentwintig euro en eenenzeventig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizendvijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.421,71 (drieduizend vierhonderdeenentwintig euro en eenënzeventig cent) bestaande uit € 921,71 (negenhonderd-drieëntwintig euro en eenenzeventig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizendvijfhonderd euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
44 (vierenveertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 april 2017.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. L.C. van Walree en mr. M. Pheijffer, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 juni 2018.
Mr. M. Pheijffer is buiten staat dit arrest te ondertekenen.