ECLI:NL:GHDHA:2018:2093

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
23 augustus 2018
Zaaknummer
22-005092-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade en wederspannigheid door een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 2001, is beschuldigd van poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade en wederspannigheid. De feiten vonden plaats op 30 januari 2017 in Waddinxveen, waar de verdachte met een honkbalknuppel het slachtoffer, [benadeelde partij 1], heeft geslagen. De verdachte had voorafgaand aan de daad een plan gemaakt, waarbij hij een honkbalknuppel had geregeld en leeftijdsgenoten had betrokken. Tijdens zijn aanhouding heeft hij zich verzet tegen de politie, wat heeft geleid tot de aanklacht van wederspannigheid. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot 70 dagen jeugddetentie, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de verdachte verplicht om zich onder behandeling te stellen van het Palmhuis. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van €150,00 is toegewezen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de kinderrechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen. De verdachte heeft eerder geweldsmisdrijven gepleegd, wat de strafmaat heeft beïnvloed.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005092-17
Parketnummers: 09-777015-17 en 09-135333-16 (TUL)
Datum uitspraak: 14 juni 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 23 november 2017 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 2001,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 31 mei 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 70 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, waarbij naast de algemene voorwaarden, bijzondere voorwaarden zijn opgelegd van - kort gezegd - een meldplicht, een behandelverplichting en een contactverbod. De algemene en bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard. Voorts is er een beslissing genomen ter zake van de vordering tot tenuitvoerlegging en ter zake van de vordering van de benadeelde partij. Tot slot is het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 30 januari 2017 te Waddinxveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde partij 1] meermalen, met kracht, met een honkbalknuppel heeft geslagen tegen haar benen en/of heeft getracht te slaan tegen haar benen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 januari 2017 te Waddinxveen, met voorbedachten rade, [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door haar meermalen, met kracht, met een honkbalknuppel te slaan op haar benen;
2:
hij op of omstreeks 30 januari 2017 te Waddinxveen zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar van de politie, [benadeelde partij 2] (hoofdagent), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten de aanhouding van verdachte, door die [benadeelde partij 2] te slaan en/of trappen tegen het lichaam;
3:
hij op of omstreeks 11 maart 2017 te Waddinxveen (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukpistool (6mm BB), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 70 dagen, waarvan 14 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en onder de bijzondere voorwaarden van een contactverbod met [benadeelde partij 1] en begeleiding door de jeugdreclassering, ook als dat behandeling bij het Palmhuis of een soortgelijke instelling inhoudt.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverwegingen feit 1
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van de primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling (met voorbedachten rade). Hiertoe heeft de raadsman – kort gezegd - aangevoerd dat de verdachte met een honkbalknuppel op plekken van het lichaam heeft geslagen, te weten het boven- en onderbeen, waar zich geen vitale onderdelen bevinden. Voorts past het bij het slachtoffer ontstane letsel niet bij artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging stelt zich samengevat op het standpunt dat de verdachte niet bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer zou ontstaan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte meermalen met een (stalen) honkbalknuppel met kracht heeft geslagen tegen de benen van het slachtoffer. Het hof is van oordeel dat de verdachte aldus de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel, zoals bijvoorbeeld een verbrijzeling en/of breuk, zou ontstaan. Dat zich in de door de verdachte geraakte lichaamsdelen geen vitale delen bevinden doet naar het oordeel van het hof aan het voorgaande niet af.
Het verweer wordt verworpen.
Bewijsoverwegingen feit 2
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte niet door de verbalisant was aangehouden en dat derhalve het voor een bewezenverklaring ex artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht benodigde bestanddeel ‘rechtmatige uitoefening’ niet kan worden bewezen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt vast dat de verbalisant tegen de verdachte heeft gezegd dat er aangifte was gedaan en dat hij zou worden aangehouden. Voorts is hem door de verbalisant medegedeeld dat hij mee moest naar het bureau. Op grond van deze omstandigheden is het hof, anders dan de raadsman, van oordeel dat de verbalisant doende was de verdachte aan te houden
Gelet op het voorgaande was de verbalisant werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op
of omstreeks30 januari 2017 te Waddinxveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [benadeelde partij 1] meermalen, met kracht, met een honkbalknuppel heeft geslagen tegen haar benen
en/of heeft getracht te slaan tegen haar benen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op
of omstreeks30 januari 2017 te Waddinxveen zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar van de politie, [benadeelde partij 2] (hoofdagent), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten de aanhouding van verdachte, door die [benadeelde partij 2] te slaan en
/oftrappen tegen het lichaam;
3:
hij
op ofomstreeks 11 maart 2017 te Waddinxveen
(een
)wapen
(s)van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukpistool (6mm BB), zijnde
(een
)voorwerp
(en)dat
/dievoor wat betreft zijn
/hunvorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde
(n)met
(een
)vuurwapen
(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en)voorhanden heeft gehad
;.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

wederspannigheid.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade van [benadeelde partij 1]. Hij heeft van tevoren via iemand anders een ijzeren honkbalknuppel ‘geregeld’, heeft er met anderen over gesproken wat er zou gaan plaatsvinden, heeft een afspraak met het slachtoffer gemaakt, heeft leeftijdsgenoten meegevraagd en is met die ijzeren honkbalknuppel met de trein van Alphen aan den Rijn naar Waddinxveen gegaan, waar het slachtoffer op school zat. Hij heeft het slachtoffer opgezocht en heeft met kracht met die honkbalknuppel tegen haar benen geslagen. Aldus handelende heeft hij een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Bovendien worden daardoor in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd.
Hiernaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid door bij zijn aanhouding niet rustig mee te gaan naar het politiebureau, maar een politieagent te slaan en te trappen. Dit handelen van de verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag en voor het publieke belang dat door opsporingsambtenaren wordt gediend. Opsporingsambtenaren moeten ongehinderd door gedrag als dat van de verdachte hun werk kunnen doen.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een veerdrukpistool; een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Dergelijk bezit verdient bestraffing nu dat onder burgers gevoelens van onveiligheid met zich mee brengt, temeer aangezien vuurwapens dikwijls worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten of bij eigenrichting.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een aan feit 1 soortgelijk feit, te weten een mishandeling.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt. Het hof zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden van – kort gezegd – een meldplicht, een behandelverplichting en een contactverbod met [benadeelde partij 1], met jeugdreclasseringstoezicht.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, zal het hof op de voet van artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht wel de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het jeugdreclasseringstoezicht bevelen.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde misdrijf is gericht tegen of heeft gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Voorts is de verdachte eerder veroordeeld voor een geweldsmisdrijf. Uit de rapportage van de psycholoog Wetsteijn van 5 april 2017 blijkt dat de verdachte door zijn cognitieve beperkingen kwetsbaar is voor beïnvloeding en dat hij snel gekwetst is en geringe vaardigheden heeft om problemen op te lossen. Bovengenoemde omstandigheden, alsmede de omstandigheid dat de geadviseerde behandeling door het Palmhuis nog niet is voltooid, brengen het hof tot het oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dat verdachte thans in het kader van een machtiging tot uithuisplaatsing in de gesloten accommodatie voor jeugdhulp Schakenbosch te Leidschendam verblijft, doet daaraan niet af. Immers ook vanuit Schakenbosch zou hij [benadeelde partij 1] kunnen bellen, terwijl voorts ter terechtzitting is gebleken, dat verdachte per september of oktober 2018 weer thuis zou kunnen gaan wonen.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 150,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 150,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 150,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank
's-Gravenhage van 7 oktober 2016 onder parketnummer
09-135333-16 is de verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 10 uur, subsidiair 5 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest en met bevel dat die werkstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de proeftijd van de niet tenuitvoergelegde straf met één jaar zal worden verlengd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De vordering is in beginsel gegrond.
Het hof acht, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, termen aanwezig voor verlenging van de proeftijd met één jaar.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77cc, 77gg, 180 en 303 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
70 (zeventig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
14 (veertien) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van 2 jaren onder behandeling zal stellen van het Palmhuis of een soortgelijke instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van 2 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij 1], zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming west, gevestigd te Gouda, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voormelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen jeugddetentie, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 7 oktober 2016, parketnummer 09-135333-16, met een termijn van 1 (één) jaar.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.C. Bartels,
mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen en mr. O.E.M. Leinarts, in bijzijn van de griffier mr. T.E.J. Bruinen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 juni 2018.