In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voor openlijk geweld gepleegd op een openbare plaats. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. De raadsvrouw van de verdachte stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat niet voldaan zou zijn aan de verplichtingen uit het Wetboek van Strafvordering. Het hof overwoog dat het Openbaar Ministerie in redelijkheid tot vervolging had kunnen besluiten, ondanks de gestelde tekortkomingen in de inspanningsverplichting om mediation te bevorderen. Het hof verwierp het verweer van de verdediging en verklaarde het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging. Echter, het hof kon niet vaststellen wat de feitelijke gang van zaken was geweest en oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het ten laste gelegde had begaan. Daarom sprak het hof de verdachte vrij en vernietigde het eerdere vonnis.