ECLI:NL:GHDHA:2018:2086

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
23 augustus 2018
Zaaknummer
22-001609-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en vrijspraak in geweldszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voor openlijk geweld gepleegd op een openbare plaats. De advocaat-generaal vorderde vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis. De verdediging stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat niet adequaat was voldaan aan de inspanningsverplichting om mediation te bevorderen. Het hof overwoog dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan, in dit geval niet in strijd was met de beginselen van een goede procesorde. Het hof concludeerde dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Echter, het hof kon niet vaststellen wat de feitelijke gang van zaken was geweest en oordeelde dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte het ten laste gelegde had begaan. Daarom sprak het hof de verdachte vrij en vernietigde het vonnis waarvan beroep.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001609-17
Parketnummer: 09-797327-16
Datum uitspraak: 15 augustus 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 24 maart 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1996,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 1 augustus 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 februari 2016 te Delft en/of Rijswijk, althans in Nederland, met een ander of anderen, op of aan een openbare plaats, te weten een trein van de Nederlandse Spoorwegen, in elk geval op of aan een openbare plaats, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen één of meer personen te weten [aangever]
- door meerdere malen tegen het gezicht, althans tegen het hoofd te slaan en/of stompen en/of bij de keel/hals te grijpen en/of vast te pakken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Hij heeft daartoe overeenkomstig zijn pleitnota aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat in het onderhavige geval niet in voldoende mate en niet op adequate wijze toepassing is gegeven aan artikel 51h van het Wetboek van Strafvordering (Sv), en dat de vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie strijd oplevert met de beginselen van een goede procesorde.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Aangezien in het verweer expliciet noch impliciet een beroep wordt gedaan op een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, begrijpt het hof het verweer aldus dat dit geplaatst dient te worden in de sleutel van de opportuniteit van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan. Het hof stelt daarom voorop dat in artikel 167, eerste lid, Sv, aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging (door de verdachte te dagvaarden) onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.
Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld, kan zich voordoen indien de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
In deze specifieke zaak heeft de officier van justitie in redelijkheid kunnen komen tot de beslissing om tot vervolging van de verdachte over te gaan en om deze te dagvaarden. Voor zover het Openbaar Ministerie de rechtens op haar rustende inspanningsverplichting ingevolge artikel 51h Sv, om
mediationte bevorderen, niet zou zijn nagekomen doet dat in de onderhavige zaak, waarin de verdachte ten tijde van de beslissing tot dagvaarding allerminst een proceshouding had die zich leende voor
mediation, niet af aan het vervolgingsrecht en het recht de vervolging voort te zetten.
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het verweer. Het Openbaar Ministerie is ontvankelijk in de vervolging.
Vrijspraak
Het hof heeft op basis van het dossier niet kunnen vaststellen wat de feitelijke gang van zaken is geweest.
Het proces-verbaal waarin het beeldmateriaal wordt beschreven [1] , biedt onvoldoende handvatten voor een betrouwbare ‘reconstructie’ van de feiten die past bij hetgeen de aangever heeft verklaard. Ook de eigen waarneming van het hof heeft niet geleid tot een analyse waardoor zonder gerede twijfel kan worden vastgesteld dat het beeldmateriaal geïnterpreteerd dient te worden op de wijze zoals ten laste gelegd is.
Naar het oordeel van het hof is dus niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. S.A.J. van 't Hul en mr. R.J. de Bruijn, in bijzijn van de griffier mr. A.F. Bijl.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 augustus 2018.
Mr. R.J. de Bruijn is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen met volgnummer PL1500-2016045376-11.