ECLI:NL:GHDHA:2018:2059

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
21 augustus 2018
Zaaknummer
200.226.467/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot nihilstelling kinderalimentatie en veroordeling proceskosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie door de man. De man, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag, verzocht het hof om de bijdrage in de kosten van levensonderhoud voor zijn minderjarige kind, geboren in 2010, per 1 september 2015 of een latere datum op nihil te stellen. De rechtbank had dit verzoek eerder afgewezen, en de man was het daar niet mee eens. De vrouw, de verweerster in hoger beroep, heeft het verzoek van de man bestreden en verzocht om hem niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroepschrift, dan wel zijn beroepschrift af te wijzen en hem te veroordelen in de proceskosten.

Het hof heeft vastgesteld dat de man onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn verzoek tot nihilstelling van de kinderalimentatie. De man had geen verifieerbare financiële stukken overgelegd die zijn stelling dat hij geen inkomsten heeft, konden ondersteunen. Ook had hij niet aangetoond dat hij om medische redenen niet kan werken. Het hof oordeelde dat de man, ondanks de gemotiveerde betwisting door de vrouw, zijn stellingen niet voldoende had onderbouwd. De advocaat van de man had ter zitting erkend dat er te weinig stukken waren ingediend, wat de situatie verder bemoeilijkte.

Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de man veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, bestaande uit de eigen bijdrage van de vrouw en het griffierecht. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.226.467/01
zaaknummer rechtbank : C/09/525239 FA RK 17-301
beschikking van de meervoudige kamer van 15 augustus 2018
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. F. Arslan te ’Den |Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. Kandemir te Dordrecht.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 28 juli 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 30 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 27 december 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 17 november 2017 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 18 juni 2018 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 27 juni 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Het huwelijk van partijen is [in] 2016 ontbonden door echtscheiding.
3.3
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2010 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de man om - met wijziging van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 25 mei 2016 - te bepalen dat de bijdrage in de kosten van levensonderhoud ten behoeve van de minderjarige nihil zal zijn per 1 september 2015 dan wel een latere datum, afgewezen.
4.2
De man is het niet eens met deze beslissing en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen (het hof leest voor wat betreft de afwijzing van de nihilstelling van de kinderalimentatie) en opnieuw beschikkende het verzoek van de man toe te wijzen, in die zin dat hij thans nihilstelling verzoekt met ingang van 2 januari 2017.
4.3
De vrouw bestrijdt het verzoek van de man en verzoekt het hof:
I. de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroepschrift, althans zijn beroepschrift af te wijzen;
II. de man te veroordelen in de proceskosten van dit geding.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In geschil is de afwijzing van de rechtbank van het verzoek van de man tot nihilstelling van de door hem aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) van de minderjarige.
5.2
De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte de door de man aangevoerde en onderbouwde wijzigingen van omstandigheden niet heeft meegenomen in de besluitvorming. Daarnaast heeft de rechtbank de man ten onrechte veroordeeld in de kosten van de procedure terwijl de onderhavige zaak een familiezaak betreft. De man betwist dat hij misbruik heeft gemaakt van recht. De man heeft naar zijn mening een voldoende onderbouwd wijzigingsverzoek ingediend. De man voert nog aan dat hij zich in verband met zijn financiële misère tot de schuldhulpverlening heeft gewend.
5.3
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man geen specifieke grieven heeft gericht tegen de bestreden beschikking. Daarnaast betwist de vrouw dat de man de door hem gestelde wijzigingen van omstandigheden heeft onderbouwd. De enige onderbouwing die de man geeft voor zijn gestelde wijziging van omstandigheden is dat hij stelt dat hij de wijzigingen heeft onderbouwd. De rechtbank heeft naar haar mening dan ook op juiste gronden de man veroordeeld in de proceskosten. Ook in hoger beroep heeft de man zijn stellingen niet onderbouwd. Zo heeft de man geen enkel verifieerbaar stuk overgelegd. De man jaagt de vrouw nodeloos op kosten, reden waarom de vrouw verzoekt de man te veroordelen in de kosten van dit geding.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:401, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Het hof stelt, evenals de rechtbank, voorop dat op de man de verplichting rust om aan te tonen dat er sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden op grond waarvan een herbeoordeling van de alimentatieverplichting van de man gerechtvaardigd is. Het hof is van oordeel dat de man, in het licht van de gemotiveerde betwisting van de vrouw, ook in hoger beroep zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Zo heeft de man ook in hoger beroep geen verifieerbare financiële stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij geen inkomsten heeft. Ook heeft de man niet aangetoond dat hij vanwege medische redenen niet kan werken. Daarnaast heeft de man ook in hoger beroep nagelaten stukken te overleggen ten aanzien van de overname van een van zijn ondernemingen, zodat niet duidelijk is voor welk bedrag en onder welke voorwaarden de onderneming is verkocht. Het hof neemt mede in aanmerking dat de advocaat van de man ter zitting in hoger beroep heeft erkend dat er te weinig stukken in het geding zijn gebracht en dat zij de grieven niet goed heeft kunnen formuleren. Naar het oordeel van het hof is het enkele gegeven dat de man een – buitengerechtelijk – traject van schuldhulpverlening zou volgen onvoldoende onderbouwing van zijn stelling dat hij geen kinderalimentatie kan betalen. Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
Proceskosten
5.5
Ten aanzien van de proceskosten ziet het hof, evenals de rechtbank, aanleiding om de man te veroordelen in de kosten van het geding. De man heeft zijn stellingen in hoger beroep, net als in eerste aanleg, volstrekt onvoldoende onderbouwd en de vrouw nodeloos op kosten gejaagd. In het licht van het feit dat hij daar door de rechtbank reeds op gewezen was, valt dit de man des te zwaarder aan te rekenen. Het hof zal dan ook in hoger beroep de man veroordelen in de kosten van het geding. Nu de vrouw geen gespecificeerd kostenoverzicht heeft overgelegd zal het hof de man veroordelen in de proceskosten bestaande uit de eigen bijdrage van de vrouw, van € 340,- en het griffierecht, van € 318,-.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
veroordeelt de man in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van de vrouw, bestaande uit de eigen bijdrage van € 340,-, en het griffierecht van € 318,-;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. O.I.M Ydema, I. Obbink-Reijngoud en C.M. Warnaar, bijgestaan door mr. M.M. Rasmijn als griffier, en is op 15 augustus 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.