ECLI:NL:GHDHA:2018:2041

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
16 augustus 2018
Zaaknummer
200.225.381/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot doorhaling aantekening gezamenlijk gezag in gezagsregister na misbruik DigiD-gegevens

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder tot doorhaling van de aantekening van het gezamenlijk gezag in het gezagsregister. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. A.H. van Haga, was in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G.B. van de Bunt, had zich verzet tegen dit verzoek. De moeder stelde dat de vader misbruik had gemaakt van haar DigiD-gegevens om het gezamenlijk gezag digitaal aan te vragen, zonder haar toestemming. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat de vader haar DigiD-gegevens heeft misbruikt. De vader heeft gemotiveerd betwist dat hij toegang had tot de DigiD-gegevens van de moeder en heeft aangetoond dat hij op het moment van de digitale aanvraag niet op zijn werk aanwezig was. Het hof oordeelde dat de moeder niet kon aantonen dat de vader misbruik had gemaakt van haar gegevens en dat er geen reden was om de aantekening in het gezagsregister door te halen. De kosten van het geding in hoger beroep werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd voor zover deze aan het oordeel van het hof was onderworpen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.225.381/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 16-6143
zaaknummer rechtbank : C/09/516267
beschikking van de meervoudige kamer van 15 augustus 2018
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.H. van Haga te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. G.B. van de Bunt te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 13 juli 2017 uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking en de tussenbeschikkingen van 22 november 2016 en 1 februari 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 13 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 27 november 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- een journaalbericht met bijlagen, ingekomen op 2 januari 2018,
- een journaalbericht met bijlagen, ingekomen op 8 juni 2018,
- een journaalbericht met bijlagen, ingekomen op 19 juni 2018;
van de zijde van de vader:
- een journaalbericht met bijlage, ingekomen op 14 juni 2018.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 20 juni 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
Van de zijde van de moeder en van de zijde van de vader zijn pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is geboren:
-[de minderjarige] , [in] 2011 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige).
De vader heeft de minderjarige erkend.
3.3
Bij tussenbeschikking van 22 november 2016 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder afgewezen om vervangende toestemming voor het aanvragen van een Spaans paspoort, een Nederlands paspoort en van de Nederlandse nationaliteit. Verder heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld in afwachting van de resultaten van mediation en iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag, de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, de informatieregeling en de kinderalimentatie aangehouden.
3.4
Bij tussenbeschikking van 1 februari 2017 is (opnieuw) een voorlopige zorgregeling vastgesteld, aan de Raad voor de Kinderbescherming verzocht een onderzoek te verrichten naar de vraag welke gezagsvoorziening en welke zorgregeling in het belang van de minderjarige is en iedere beslissing ten aanzien van het gezag, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie aangehouden.
3.5
Verder is in hoger beroep nog het volgende komen vast te staan.
3.6
Bij een afzonderlijke beschikking van 13 juli 2017 is de minderjarige onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.
3.7
Bij beschikking van 15 maart 2018 heeft de rechtbank Den Haag bepaald dat voortaan alleen aan de moeder het gezag toe zal komen over de minderjarige.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder tot doorhaling van de aantekening van het gezamenlijk gezag in het gezagsregister, afgewezen. Verder is bepaald dat de behandeling van de verzoeken met betrekking tot de gezagsvoorziening, de zorgregeling, de kinderalimentatie en de informatieregeling wordt voortgezet op een nader te bepalen zitting en is iedere verdere beslissing daartoe aangehouden.
4.2
De moeder is het niet eens met de afwijzing van het verzoek tot doorhaling van de aantekening van het gezamenlijk gezag in het gezagsregister.
4.3
De moeder verzoekt bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, onder vernietiging van de bestreden beschikking voor zover het het afwijzen van de door de moeder verzochte doorhaling betreft, opnieuw rechtdoende, alsnog het verzoek van de moeder om de aantekening in het gezagsregister betreffende het gezamenlijk belasten met ouderlijk gezag van de vader over de minderjarige af te wijzen, met veroordeling van de vader in de kosten van de procedure opkomende van de zijde van de moeder.
4.4
De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren en de moeder te veroordelen in de proceskosten van deze procedure.

5.De motivering van de beslissing

Belang
5.1
Het hof overweegt als volgt. Ter zitting heeft de vader aangevoerd dat de moeder geen belang meer heeft bij het door haar ingediende appel, gelet op de beschikking van de rechtbank Den Haag van 15 maart 2018, waarin is bepaald dat de moeder voortaan met het eenhoofdig gezag is belast. De moeder heeft desgevraagd gesteld dat zij belang heeft bij haar verzoek tot doorhaling van de aantekening in het gezagsregister. Zij heeft deze stelling aldus toegelicht dat zij van mening is dat wat er in het gezagsregister staat juist moet zijn. Dat bij het raadplegen van het gezagsregister deze aantekening is terug te vinden impliceert dat de moeder daar toentertijd toestemming voor heeft gegeven, hetgeen volgens de moeder niet het geval is. Het hof is van oordeel dat gelet op hetgeen de moeder naar voren heeft gebracht, zij een in rechte te respecteren belang heeft bij haar verzoek in hoger beroep, zodat het hof haar appel in behandeling zal nemen.
Inhoudelijk
5.2
De moeder voert – kort weergegeven – het navolgende aan. Ten onrechte heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om doorhaling van de aantekening van het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarige afgewezen. Daarbij heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de moeder haar stelling – dat de vader misbruik heeft gemaakt van haar DigiD-code – onvoldoende heeft onderbouwd. Een aantekening ter zake van het gezamenlijk ouderlijk gezag kan alleen dan worden gedaan, als de gezaghebbende ouder toestemming geeft aan de andere ouder om eveneens te worden belast met het ouderlijk gezag. De moeder stelt zich op het standpunt dat zij deze toestemming nimmer aan de vader heeft gegeven. Kennelijk is er op 24 februari 2014 om 7.15 uur een digitaal verzoek bij de rechtbank ingediend met gebruikmaking van haar DigiD-gegevens. Nadat de moeder bekend is geworden met de aantekening van het gezamenlijk gezag die daar uit voortgevloeid is, heeft zij direct bij de politie aangifte gedaan van misbruik van haar DigiD-gegevens en vervolgens om opheldering gevraagd bij de vader. Nu de moeder geen toestemming heeft gegeven is niet voldaan aan de voorwaarden die de wet stelt om te kunnen komen tot gezamenlijk ouderlijk gezag, zodat de door de moeder verzochte doorhaling alsnog dient te worden toegekend.
5.3
De vader verweert zich daartegen als volgt. De moeder komt terug op de gezamenlijke beslissing om het gezamenlijk gezag aan te vragen. De vader kan niet bewijzen dat zij gezamenlijk het gezag hebben aangevraagd, maar dat er gezamenlijk gezag is, impliceert toestemming van de moeder. De vader betwist dat hij de DigiD-gegevens van de moeder heeft misbruikt. Dat de moeder haar DigiD-gegevens aan de vader heeft verschaft voor het doen van belastingaangifte is onjuist. Zij deden afzonderlijk van elkaar aangifte bij de belastingdienst, gelet op de onderneming van de moeder. De aantekening in het gezagsregister hebben de vader en de moeder samen verzocht. De vader stelt zich dan ook op het standpunt dat er geen aanleiding is om de aantekening in het gezagsregister door te halen. De vader is voorts van mening dat de moeder in de proceskosten moet worden veroordeeld, nu zij op basis van een toevoeging procedeert en als gevolg daarvan alsmaar procedures blijft starten tegen de vader, terwijl de vader alle procedures zelf moet bekostigen.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:252 van het Burgerlijk Wetboek (BW) oefenen ouders die niet met elkaar zijn gehuwd of een geregistreerd partnerschap met elkaar zijn aangegaan het gezag over hun minderjarige kinderen gezamenlijk uit, indien dit op hun beider verzoek in het register, bedoeld in artikel 1:244 BW, is aangetekend. Sinds 15 juli 2013 kunnen ouders het gezamenlijk gezag ook digitaal aanvragen. Tussen partijen is in geschil of zij het hiervoor genoemde verzoek gezamenlijk hebben gedaan.
5.5
Het hof is van oordeel dat de moeder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vader misbruik heeft gemaakt van haar DigiD-gegevens om het gezamenlijk gezag via de digitale weg aan te vragen. De moeder heeft een rapport overgelegd waaruit volgt dat ten tijde van het indienen van de digitale aanvraag tot het gezamenlijk gezag op 24 februari 2014 om 07.15 uur de gebruiker met grote waarschijnlijkheid op het adres van de werkgever van de vader verbleef. De vader heeft daarentegen echter gemotiveerd onderbouwd dat hij ten tijde van de digitale aanvraag niet op zijn werk aanwezig was. Uit een screenshot van de telefoon van de vader blijkt dat hij op de desbetreffende dag pas om 07.20 uur van huis is weggegaan. Op basis van de gewisselde stukken kan het hof niet vaststellen dat de vader misbruik heeft gemaakt van de DigiD-gegevens van de moeder. Daarbij heeft de vader aangevoerd dat hij nooit de beschikking heeft gehad over de DigiD-gegevens van de moeder. Nu de moeder, op wie de bewijslast van haar stellingen rust, geen bewijsaanbod heeft gedaan en het hof ook geen termen aanwezig acht haar ambtshalve bewijs op te dragen, kan niet van misbruik worden uitgegaan.
5.6
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof het verzoek van de moeder om doorhaling van de aantekening in het gezagsregister, afwijzen.
Proceskosten
5.7
Het hof ziet geen aanleiding, zoals door beide partijen is verzocht, om de andere partij te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep. Het hof zal die kosten, zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard, compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D. Wachter, J.A. van Kempen en L.C.A. Verstappen,
bijgestaan door mr. Z. Vis als griffier, en is op 15 augustus 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.