ECLI:NL:GHDHA:2018:2027

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
14 augustus 2018
Zaaknummer
200.228.265/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing naar Zweden in het kader van ouderlijk gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzoeken van een man en een vrouw met betrekking tot de verhuizing van hun minderjarige kind naar Zweden. De man, die de Nederlandse nationaliteit heeft, verzocht om vervangende toestemming om met de minderjarige naar Zweden te verhuizen, terwijl de vrouw, die de Noorse nationaliteit heeft, zich verzette tegen deze verhuizing. De rechtbank had eerder het verzoek van de man afgewezen, waarop hij in hoger beroep ging. De man stelde dat de verhuizing in het belang van de minderjarige was, omdat hij met zijn nieuwe partner een stabiele gezinssituatie wilde creëren. De vrouw daarentegen betoogde dat de minderjarige geworteld was in de Nederlandse samenleving en dat de verhuizing niet in haar belang zou zijn.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen. Het hof constateerde dat de vrouw aanvankelijk had ingestemd met de verhuizing, maar later haar mening had veranderd. De man had inmiddels een nieuwe partner en verwachtte een kind met haar, wat de wens om naar Zweden te verhuizen versterkte. Het hof oordeelde dat de man voldoende maatregelen had getroffen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de vrouw te verzachten, zoals het handhaven van contactmomenten en het financieel ondersteunen van bezoeken.

Uiteindelijk oordeelde het hof dat het in het belang van de minderjarige was om met de man mee te verhuizen naar Zweden. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en verleende de man vervangende toestemming voor de verhuizing. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.228.265/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 17-4264
zaaknummer rechtbank : C/10/527490
beschikking van de meervoudige kamer van 18 juli 2018
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. van Dijk te Oud-Beijerland,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.C.H. Karstanje te Gouda.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 28 augustus 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 24 november 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 27 december 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een brief van de zijde van de man van 4 december 2017 met bijlagen, ingekomen op 5 december 2017;
- een brief van de zijde van de man van 22 februari 2018 met bijlagen, ingekomen op 23 februari 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 27 februari 2018 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 4 mei 2018, ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de zijde van de man van 7 mei 2018 met bijlagen, ingekomen op 8 mei 2018;
- een brief van de zijde van de man van 11 juni 2018 met bijlagen, ingekomen op 12 juni 2018;
- een brief van de zijde van de man van 26 juni 2018 met bijlage, ingekomen op 26 juni 2018.
2.4
De raad heeft het hof bij brief van 25 mei 2018, ingekomen bij het hof op 28 mei 2018, het raadsrapport van 24 april 2018 toegestuurd.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 6 april 2018 plaatsgevonden en is op 27 juni 2018 voortgezet. Verschenen zijn:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en door [tolk] als tolk in de Noorse taal;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
Ter zitting heeft de advocaat van de man nogmaals de verklaring die bij de brief van 26 juni 2018 was gevoegd, overgelegd en de verklaring die de man ter zitting heeft voorgedragen.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
- Partijen hebben tot eind 2016 een affectieve relatie gehad. Zij zijn de ouders van de
minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2014 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: de minderjarige. De minderjarige is door de man erkend.
  • De ouders oefenen samen het ouderlijk gezag over de minderjarige uit.
  • De minderjarige woont bij de man.
  • De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft de Noorse nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het verzoek van de man met de minderjarige naar Zweden te mogen verhuizen, afgewezen.
4.2
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking (het hof begrijpt) ten aanzien van zijn verzoek om met de minderjarige naar Zweden te mogen verhuizen, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de man vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige naar Zweden te emigreren, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten van dit geding.
4.3
De vrouw verzoekt het hof (het hof begrijpt) het verzoek van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de noodzaak van de man om met de minderjarige naar Zweden te verhuizen vervalt, nu de vrouw heeft besloten toch in Nederland woonachtig te blijven. De wens van de man om te emigreren en de relatie van de man bestonden al op het moment dat het besluit werd genomen, de vrouw had reeds ingestemd met de verhuizing van de minderjarige naar Zweden. Omdat de vrouw na de verbreking van de relatie aangaf naar Noorwegen terug te keren en dit ook reeds met haar familie aldaar besproken had was de verhuizing van de man in ieders belang. De man en zijn nieuwe partner waren ook al bezig met de voorbereidingen van de emigratie naar Zweden en ook de minderjarige, en de kinderen van de nieuwe partner van de man waren al over de voorgenomen verhuizing ingelicht. De minderjarige heeft - met toestemming van de vrouw - in april 2017 al kennis gemaakt met de familie van de nieuwe partner van de man en haar toekomstige woonomgeving. Dat de vrouw de beslissing van de man niet langer toejuicht op het moment dat zij besluit toch in Nederland te blijven vanwege haar nieuwe relatie kan de man volgen. Echter de omstandigheid dat de vrouw achteraf beslist in Nederland te blijven, doet niets af aan de wens van de man om Nederland te verlaten en met de minderjarige en zijn nieuwe partner in Zweden een gezin te vormen. De relatie tussen hem en zijn nieuwe partner is bestendig. De man ziet voor zichzelf geen toekomst in Nederland. Voor de man voelt het alsof de vrouw meer belang heeft bij het in stand houden van haar relatie met haar nieuwe partner, dan de man met zijn partner. Verder betwist de man dat hij bij de opvoeding van de minderjarige geheel afhankelijk is van de hulp van zijn naaste familie. Hoewel hij hiervoor - vanwege zijn werk - hulp heeft moeten inschakelen van familie of een kinderdagverblijf, heeft dat te maken met tijd en niet met zijn opvoedcapaciteiten. Dat de man in Zweden volledig afhankelijk van zijn partner is, wordt - onder verwijzing naar het Zweedse verlofstelsel - door de man betwist. De man heeft daar meer dan voldoende mogelijkheden om voor de minderjarige te zorgen. Dat de man in Zweden geen sociaal netwerk heeft en de taal nog niet machtig is, wordt door de man weersproken. Hij kan zich in het dagelijks leven redden in het Zweeds en is zijn kennis aan het uitbreiden. Zijn sociaal netwerk groeit gestaag. De man heeft gekeken naar alternatieve opvang- of begeleidingsmogelijkheden op school. Gericht solliciteren is volgens de man pas mogelijk als hij in Zweden woonachtig is. Voorts stelt de man dat hij in het belang van de minderjarige wil zoeken naar een goede regeling voor de omgang tussen de moeder en de minderjarige als hij naar Zweden zou mogen vertrekken met de minderjarige. De man zal vasthouden aan het regelmatige video-call contact tussen de minderjarige en de vrouw. Ook zal de man regelmatig met de minderjarige naar Nederland reizen. Verder kan de vrouw de minderjarige in Zweden bezoeken waaraan hij financieel wil bijdragen. De partner van de man is inmiddels zwanger en op 24 september 2018 uitgerekend.
5.2
De vrouw stelt dat een verhuizing naar Zweden niet in het belang van de minderjarige is. De vrouw is van mening dat minderjarige is geworteld in de Nederlandse samenleving met haar familie en met haar vriendjes en vriendinnetjes. In Zweden kent de minderjarige niemand. Ook beheerst zij de taal niet. Daarnaast is de vrouw van mening dat de relatie die de man nu heeft met zijn Zweedse partner te kort van duur is om nu al te denken aan een emigratie. De nieuwe partner van de man heeft drie kinderen uit een eerdere relatie. Dat geeft een eigen dynamiek en een onvoorspelbaar effect. De man heeft niet gesteld dat er enige noodzaak bestaat om te emigreren. Economische redenen om tot verhuizing over te gaan zijn er niet. Uit het oogpunt van de gezondheid bestaan er evenmin redenen om tot emigratie over te gaan. Verder acht de vrouw van belang dat het voor de uitvoering van de verzorgingstaken van de ouders gewenst is dat zij niet al te ver uit elkaar wonen. Voorts wijst de vrouw erop dat zij in Nederland wil blijven wonen. Zij heeft inmiddels werk gevonden in Nederland en ook een Nederlandse partner met wie zij samenwoont. De vrouw is met haar nieuwe partner op zoek naar een grotere woning, waardoor de minderjarige een eigen kamer kan krijgen. Het gevolg daarvan zal zijn dat de minderjarige meer tijd samen met de vrouw kan doorbrengen. Dat de vrouw in het verleden heeft uitgesproken weer naar Noorwegen te willen gaan was vooral gegrond op de omstandigheid dat de relatie tussen partijen recent was beëindigd. De man heeft met een eventuele emigratie naar Zweden geen of onvoldoende oog voor het belang van de minderjarige en de vrouw. De vrouw misgunt niet dat de man een nieuwe relatie heeft, maar zoals de man de situatie nu voorstelt, is er voor de minderjarige en de vrouw helemaal geen plaats.
5.3
De raad heeft ter zitting laten weten dat er zorgen bestaan over het onderlinge wantrouwen tussen de ouders en het communicatiepatroon van de ouders. Daarnaast is de raad van mening dat de zorgregeling uitgebreid moet worden. Desgevraagd heeft de raad laten weten van mening te zijn dat de woonplaats van de minderjarige in Nederland gelegen moet blijven.
5.4
Het hof overweegt het volgende
.Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder geschillen omtrent de verblijfplaats van het kind, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing dienen alle omstandigheden van het geval in acht te worden genomen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen.
5.5
Als uitgangspunt geldt dat een ouder bij wie de minderjarige hoofdverblijfplaats heeft in beginsel de gelegenheid dient te krijgen om met de minderjarige elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen. Daar tegenover staan andere belangen en omstandigheden die overeenkomstig vaste rechtspraak onder andere kunnen worden meegewogen:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
5.6
Het hof zal mede aan de hand van bovenstaande criteria beoordelen of de keuze van de man om te verhuizen in het kader van de belangenafweging die voortvloeit uit artikel 1:253a lid 1 BW, te rechtvaardigen is.
5.7
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat na het uiteengaan van partijen de vrouw oorspronkelijk terug heeft willen verhuizen naar Noorwegen en dat de man met de minderjarige naar een Scandinavisch land zou verhuizen, zodat de minderjarige en haar moeder niet te ver uit elkaar zouden wonen. Gebleken is dat de vrouw op dat moment, in januari 2017, toestemming aan de man heeft gegeven om met de minderjarige naar Zweden te emigreren. Zij heeft daartoe een verklaring ondertekend. Het hof begrijpt dat zij hiervan, ongeveer een maand later, is teruggekomen. Zij kreeg een nieuwe relatie en besloot in Nederland te blijven wonen.
5.8
Ter zitting is komen vast te staan dat de man en zijn partner al enige tijd een bestendige relatie hebben en in september 2018 een kind verwachten. Dat de man dan ook bij zijn partner in Zweden wenst te gaan wonen, is naar het oordeel van het hof begrijpelijk. De partner van de man kan niet in Nederland komen wonen aangezien zij een co-ouderschapsregeling heeft met haar ex-partner ten aanzien van hun kinderen. Aangezien er tijdens de samenleving van de man en de vrouw zorgen waren over de vraag of de vrouw in staat was voor de minderjarige te zorgen en de man sinds het uiteengaan van partijen volledig voorziet in de verzorging en opvoeding van de minderjarige, acht het hof het in het belang van de minderjarige wenselijk dat zij met de man - die haar hoofdopvoeder is - mee kan verhuizen naar Zweden. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat de minderjarige bij de man in Zweden in een stabielere gezinssituatie zal komen te verkeren dan wanneer de man met de minderjarige in Nederland blijft wonen en de minderjarige voor haar verzorging en opvoeding in Nederland ook afhankelijk is van de ouders van de man, die deze taak niet lang meer op zich kunnen blijven nemen. Ook heeft de moeder tweeslachtig gehandeld. Zo heeft zij enige tijd ondubbelzinnig ingestemd met de verhuizing van de man met de minderjarige naar Zweden en heeft zij meegewerkt aan de voorbereidingen daartoe, waaronder het kennismaken van de minderjarige met de partner van de man en haar kinderen. Later heeft zij deze instemming ingetrokken. Verder is gebleken dat zij de vastgestelde zorgregeling niet altijd nakomt, om reden dat zij bijvoorbeeld andere afspraken heeft gepland.
5.9
Verder neemt het hof in aanmerking dat de man een groot deel van de zorgtaken zelf kan uitvoeren. De man heeft onweersproken gesteld dat hij minder kan gaan werken en ouderschapsverlof kan opnemen. De minderjarige heeft - met toestemming van de vrouw - reeds kennis gemaakt met de partner van de man en haar kinderen en is sindsdien diverse malen in Zweden geweest. Ook heeft zij in Zweden haar eigen kamer. Verder heeft de man onweersproken gesteld dat hij de Zweedse taal zodanig machtig is dat hij zich zelfstandig kan redden in Zweden. Ook heeft de man aangetoond dat hij voor de minderjarige reeds een goed aangeschreven school, die ervaring heeft met de begeleiding van kinderen met een andere moedertaal dan het Zweeds, heeft uitgezocht. Op deze school is een plaats voor de minderjarige vrij. Het hof is dan ook van oordeel dat de man de verhuizing goed heeft doordacht en voorbereid.
5.1
Op dit moment vindt er een zorgregeling plaats waarbij de minderjarige iedere zondag van 11:00 tot 17:00 omgang heeft met de vrouw en op dinsdag en vrijdag van 18:30 tot 19:00 uur een video-call. De man heeft toegezegd de video-calls onverminderd in stand te laten, minimaal een keer per maand met de minderjarige naar Nederland te komen en zich (ook financieel) in te spannen dat de vrouw de minderjarige ook in Zweden kan komen opzoeken. Dit alles in lijn met het oorspronkelijke ouderschapsplan waarmee de vrouw akkoord was totdat zij van gedachten veranderde ten aanzien van haar eigen woonplaats. Naar het oordeel van het hof heeft de man de vrouw dan ook - gelet op de frequentie van het contact dat zij nu heeft met de minderjarige - voldoende alternatieven geboden en maatregelen genomen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de vrouw te compenseren.
5.11
Ter zitting is gebleken dat de communicatie tussen de ouders enigszins verbeterd is, hoewel de communicatie nog wel bemoeilijkt wordt door het onderlinge wantrouwen tussen de ouders. Naar het oordeel van het hof moeten de ouders er nog aan werken het vertrouwen in elkaar (weer) te op te bouwen. De man heeft zich ter zitting bewust getoond van het belang van het versterken van het onderlinge vertrouwen en de verbetering van de communicatie en heeft te kennen gegeven daarin ten positieve veranderingen te zien. Het hof gaat er vanuit dat de man er alles aan zal doen de minderjarige contact te laten onderhouden met de vrouw en de minderjarige in staat zal stellen vakanties bij haar moeder door te brengen.
5.12
Het hof is, alle belangen tegen elkaar afwegend, van oordeel dat het in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt dat zij met de man mee kan verhuizen naar Zweden. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook vernietigen en de man vervangende toestemming verlenen om met de minderjarige te verhuizen naar Zweden. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de raad - indien dit aan de orde is - de zaak zal overdragen aan de kinderbeschermingsinstantie in Zweden.
Proceskosten
5.13
Gelet op de familierechtelijke aard van de zaak zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
verleent de vader vervangende toestemming om met de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2014 te [geboorteplaats] te verhuizen naar Zweden;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, C.M. Warnaar en O.I.M. Ydema, bijgestaan door mr. M.M. Rasmijn als griffier en is op 18 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.