ECLI:NL:GHDHA:2018:2022

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
13 augustus 2018
Zaaknummer
22-004379-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 2001, was samen met anderen betrokken bij ontuchtige handelingen met een 14-jarig meisje. De feiten vonden plaats op 4 september 2015 in Rotterdam, waar de verdachte en zijn vrienden seksuele handelingen hebben verricht met het slachtoffer. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan medeplegen van ontuchtige handelingen, waarbij de seksuele integriteit van het slachtoffer ernstig is geschonden. De verdachte werd niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor bepaalde tenlasteleggingen, en het hof legde een taakstraf op van 80 uur, met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht door de Jeugdreclassering. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, en de zaak werd behandeld met inachtneming van de jeugdige leeftijd van de verdachte en het lange tijdsverloop sinds de feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004379-17
Parketnummers: 10-692010-16 en 10-701159-17 (gevoegd)
Datum uitspraak: 7 juni 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 oktober 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 2001,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 24 mei 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het in de zaak met parketnummer 10-692010-16 onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-692010-16 onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 en het in de zaak met parketnummer 10-701159-17 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 80 uur, waarvan 40 uur, subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, onder de bijzondere voorwaarden als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep, met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van voorarrest, zodat na deze aftrek een te verrichten taakstraf voor de duur van 24 uur, subsidiair 12 dagen jeugddetentie resteert. Voorts zijn er beslissingen genomen ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen. Tot slot is het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder in de zaak met parketnummer 10-692010-16 onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
De raadsman van de verdachte en de verdachte hebben ter terechtzitting in hoger beroep van 24 mei 2018 medegedeeld dat het hoger beroep niet is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep genomen beslissingen ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 10-692010-16 onder 3, 4, 5, 6 en 7 en het in de zaak met parketnummer 10-701159-17 ten laste gelegde. Het hof begrijpt hieruit dat de grieven ten aanzien van die beslissingen niet langer worden gehandhaafd. Het hof is niet gebleken van enig rechtens te beschermen belang dat is gediend met de voortgezette behandeling van de zaak ten aanzien van die feiten. Op grond van het vorenstaande en gehoord de advocaat-generaal zal de verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, in het hoger beroep ten aanzien van de in de zaak met parketnummer 10-692010-16 onder 3, 4, 5, 6 en 7 en het in de zaak met parketnummer 10-701159-17 ten laste gelegde feiten niet-ontvankelijk worden verklaard.
Gelet op het vorenstaande zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij] en [benadeelde partij 2] niet meer aan het oordeel van het hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-692010-16:
1:
hij op of omstreeks 04 september 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, te weten met [aangeefster] (geboren op 7 augustus 2001), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk
- het brengen en/of duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis en/of de penis van een of meer medeverdachten in de vagina van die [aangeefster] (en vervolgens in die vagina klaar komen), en/of
- het brengen en/of duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis en/of de penis van een of meer medeverdachten in de anus van die [aangeefster] (en vervolgens in die anus klaar komen), en/of
- het brengen en/of duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis en/of de penis van een of meer medeverdachten in de mond van die [aangeefster] en (vervolgens) zich door die [aangeefster] laten pijpen;
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 10-692010-16 onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 en het in de zaak met parketnummer 10-701159-17 ten laste gelegde gevorderd dat de verdachte in het namens hem ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof op de voet van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering, zal bepalen dat aan de verdachte ter zake van het in eerste aanleg in de zaak met parketnummer 10-692010-16 onder 3, 4, 5, 6 en 7 en het in de zaak met parketnummer 10-701159-17 bewezen verklaarde zal worden opgelegd een werkstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, waarvan 40 uur, subsidiair 20 dagen jeugddetentie voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Ook moeten bijzondere voorwaarden van - kort gezegd - een avondklok, begeleiding door een jongerencoach, het volgen van onderwijs, het verkrijgen van een zinvolle vrijetijdsbesteding en het meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek worden opgelegd. Daarbij vordert de advocaat-generaal dat aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering de opdracht zal worden gegeven toezicht op de naleving van die voorwaarden te houden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis waarvan beroep ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 10-692010-16 onder 1 ten laste gelegde zal worden bevestigd en dat het hof zal bepalen dat aan de verdachte in die zaak geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 10-692010-16
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte weliswaar seksuele handelingen heeft verricht met aangeefster, maar dat deze handelingen niet in strijd zijn met de sociaal ethische norm. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten.
Beoordeling hof ten aanzien van ontuchtig karakter
Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Ontuchtige handelingen in de zin van dit artikel betreffen handelingen van seksuele aard die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam en die in strijd zijn met de sociaal ethische norm. Onder omstandigheden kan derhalve aan dergelijke seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtig karakter ontbreken. Bij de beantwoording van de vraag, of sprake is van omstandigheden die meebrengen dat seksuele handelingen niet als ontuchtig kunnen worden aangemerkt, komt het in belangrijke mate aan op de weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
Het hof stelt vast dat het volgende zich feitelijk heeft afgespeeld.
Op 4 september 2015 hebben verdachte en zijn twee vrienden en aangeefster en haar vriendin, allemaal klasgenoten van elkaar, zich nadat de lessen waren afgelopen, naar een speeltuintje en vervolgens naar de kelderbox van het ouderlijk huis van één van die vrienden begeven. Later is er nog een jongen (niet zijnde een klasgenoot, en onbekend voor aangeefster) bij gekomen. Een aantal van de jongens heeft in elkaars bijzijn achtereenvolgens verregaande seks met aangeefster gehad. De seksuele handelingen bestonden uit diverse vormen van seks (vaginaal, anaal en oraal). Of de seks voor aangeefster vrijwillig is geweest, is onduidelijk gebleven. Verdachte, de andere jongens en aangeefster waren allen zeer jong. Verdachte en de andere jongens hadden geen affectieve relatie met aangeefster.
Het hof acht onder de hiervoor vermelde omstandigheden de sociaal ethische norm geschonden. Met name door de zeer jeugdige leeftijd van aangeefster, de verdachte en van de overige jongens is het hof van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan seksuele handelingen die sociaal-ethisch niet algemeen aanvaard zijn en derhalve een ontuchtig karakter hebben. Naar het oordeel van het hof waren verdachte, de andere jongens en aangeefster, gelet op die zeer jeugdige leeftijd, niet of onvoldoende in staat hun seksuele zelfbeschikkingsrecht uit te oefenen. Ook indien aangeefster instemde met de seksuele handelingen, valt zij volledig onder de reikwijdte en de bescherming van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Het verweer wordt verworpen.
Beoordeling hof ten aanzien van medeplegen
Het hof is van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten en overweegt hiertoe als volgt. Verdachte, zijn vrienden en aangeefster zijn met elkaar naar de kelderbox gegaan. Later is er nog een jongen bijgekomen. Zij zijn in groepsverband in of bij de kelderbox gebleven en een aantal van de jongens heeft aldaar achtereenvolgens, (deels) in elkaars bijzijn, seks gehad met aangeefster. De feitelijke ontuchtige handelingen zijn door de verdachte en de medeverdachten niet tegelijkertijd gepleegd. Gelet echter op de verwevenheid van die opeenvolgende seksuele handelingen, waaraan de verdachte en diens medeverdachten ieder een substantiële bijdrage hebben geleverd, terwijl de anderen stonden te wachten, is het hof van oordeel dat sprake is geweest van medeplegen. Ook indien geen sprake was van een vooropgezet, gezamenlijk plan komt het hof, gelet op de verwevenheid van de opeenvolgende seksuele handelingen, niet tot een ander oordeel.
Het verweer wordt verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 10-692010-16:
1:
hij op
of omstreeks04 september 2015 te Rotterdam tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, te weten met [aangeefster] (geboren op [geboortejaar] 2001), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestond
(en
)uit
of mede bestond(en) uithet seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk
- het brengen en/of duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis en/of de penis van een of meer medeverdachten in de vagina van die [aangeefster]
(en vervolgens in die vagina klaar komen), en/of
- het brengen en/of duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis en/of de penis van een of meer medeverdachten in de anus van die [aangeefster]
(en vervolgens in die anus klaar komen), en/of
- het brengen en/of duwen en/of houden van zijn, verdachtes, penis en/of de penis van een of meer medeverdachten in de mond van die [aangeefster] en (vervolgens) zich door die [aangeefster] laten pijpen
;.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-692010-16 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafbepaling ex artikel 423 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering
Nu in eerste aanleg ter zake van de onder in de zaak met parketnummer 10-692010-16 onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 en het in de zaak met parketnummer 10-701159-17 ten laste gelegde feiten één hoofdstraf is uitgesproken - zal het hof op grond van artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering een hoofdstraf voor het in eerste aanleg in de zaak met parketnummer 10-692010-16 onder 3, 4, 5, 6 en 7 en het in de zaak met parketnummer 10-701159-17 bewezen verklaarde bepalen.
Het hof heeft gelet op de aard en ernst van de door de rechtbank bewezen- en strafbaar verklaarde feiten in de zaak met parketnummer 10-692010-16 onder 3, 4, 5, 6 en 7 en in de zaak met parketnummer 10-701159-17. Het hof zal ten aanzien van die feiten, ook rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, de op te leggen straf bepalen op een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 40 uur, subsidiair 20 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het hof zal aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden van - kort gezegd - een avondklok, begeleiding door een jongerencoach, het volgen van onderwijs, het verkrijgen van een zinvolle vrijetijdsbesteding en het meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek. Aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering zal de opdracht worden gegeven toezicht op de naleving van die voorwaarden te houden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Geen straf of maatregel ter zake van feit 1 (10-692010-16)
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van een 14-jarig meisje. De verdachte heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat feiten als het onderhavige (vooral in de fase van de puberteit) grote schade kunnen toebrengen aan de ontwikkeling van kinderen.
Met de advocaat-generaal en de verdediging acht het hof het, gelet op het lange tijdsverloop en de jeugdige leeftijd van verdachte, raadzaam te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Het hof weegt hierbij mee dat de verdachte in de groep niet de initiatiefnemer is geweest en voorts dat hij het verwijtbare van zijn handelingen lijkt in te zien.
Volledigheidshalve wordt nog overwogen dat het hof acht heeft geslagen op de omstandigheid dat ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-692010-16 onder 1 ten laste gelegde bij de berechting in eerste aanleg de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, is overschreden. Nu het hof aan de verdachte ter zake van dit feit geen straf of maatregel zal opleggen, zal het hof evenwel met de enkele constatering volstaan.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-692010-16 onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 7.034,60, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 7.034,60, zij het dat de raadsvrouw heeft betoogd dat de vergoeding van immateriële schade per verdachte op € 1.000,- wordt gesteld.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-692010-16 onder 1 bewezen verklaarde een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 63, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 245, 248, 266, 267, 300, 304, 311, 417bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-692010-16 onder 2, 3, 4, 5, 6 en 7 en in de zaak met parketnummer 10-701159-17 ten laste gelegde.
Bepaalt de door de rechtbank opgelegde straf voor het in de zaak met parketnummer 10-692010-16 onder 3, 4, 5, 6 en 7 en het in de zaak met parketnummer 10-701159-17 bewezen verklaarde op een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 40 uur, subsidiair 20 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en onder de volgende bijzondere voorwaarden:
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende proeftijd zal houden aan een avondklok ingaande om 19:00 uur tot 07:00 uur, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zal meewerken aan de begeleiding door een jongerencoach;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen;
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zal meewerken aan het verkrijgen van zinvolle vrijetijdsbesteding (bijbaan/sport);
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zal meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek.
Geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vernietigthet vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet, in zoverre, opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 10-692010-16 onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-692010-16 onder 1 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. J.A.C. Bartels en mr. J.M. van de Poll, in bijzijn van de griffier mr. T.E.J. Bruinen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 juni 2018.