ECLI:NL:GHDHA:2018:2018

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
13 augustus 2018
Zaaknummer
22-003815-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling en huisvredebreuk met toewijzing van schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Zuid-Korea in 1983, was eerder veroordeeld voor mishandeling en huisvredebreuk. In deze zaak werd de verdachte beschuldigd van het mishandelen van een bewoner en het wederrechtelijk binnendringen van diens woning op 18 maart 2017. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de bewoner tegen een muur heeft geduwd, wat leidde tot lichamelijk letsel. Het verweer van de verdachte, dat hij handelde uit noodtoestand, werd verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet de juiste keuzes heeft gemaakt in een acute situatie en dat er alternatieven waren om hulp te zoeken. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken, met aftrek van voorarrest, en de vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot een bedrag van € 500,00 voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte strafbaar werd verklaard voor de bewezen feiten.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-003815-17
Parketnummer: 09-818625-17
Datum uitspraak: 20 juni 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 21 augustus 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Zuid-Korea) op [geboortejaar] 1983,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 6 juni 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te 's-Gravenhage
en/of Voorburg[slachtoffer] heeft mishandeld door hem tegen een muur te gooien/duwen;
2.
hij op of omstreeks 18 maart 2017 te ’s-Gravenhage
en/of Voorburgin de woning, aan de [adres], bij een ander, te weten bij [slachtoffer], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen en/of zich niet op vordering van die [slachtoffer] zich aanstonds heeft verwijderd.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks18 maart 2017 te
's-Gravenhageen/ofVoorburg[slachtoffer] heeft mishandeld door hem tegen een muur te gooien/duwen;
2.
hij op
of omstreeks18 maart 2017 te
's-Gravenhageen/ofVoorburgin de woning aan de [adres], bij een ander, te weten bij [slachtoffer],
althans bij een ander of anderen dan bij verdachte,in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen en
/ofzich niet op vordering van die [slachtoffer]
zichaanstonds heeft verwijderd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Geen opzet ten aanzien van feit 1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde aangezien het opzet op het toebrengen van lichamelijk letsel heeft ontbroken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte had moeten beseffen dat door het openduwen van de deur en het met kracht opzij duwen van een oudere, broze man van 84 jaar tegen een muur, deze man gewond kon raken. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte door deze handelwijze bewust de aanmerkelijke kans op lichamelijk letsel bij de aangever aanvaard.
Het verweer wordt verworpen.
Beroep op noodtoestand ten aanzien van feit 2
De verdediging heeft voorts bepleit dat de wederrechtelijkheid ontbreekt ten aanzien van feit 2 en de verdachte niet strafbaar is, nu er sprake was van een noodtoestand.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Verdachte stelt in een noodsituatie te hebben verkeerd, waaraan hij slechts een einde kon maken door het binnendringen van de woning van het slachtoffer. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat zelfs indien wordt aangenomen dat de verdachte in acute nood verkeerde, omdat hij werd ontvoerd, niet kan worden aangenomen dat de verdachte, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren. Bij het verlaten van de auto had de verdachte anders moeten handelen dan hij heeft gedaan. De verdachte kon op dat moment wegrennen, had in de woonwijk om hulp kunnen schreeuwen of kunnen aanbellen en om hulp vragen, dan wel direct 112 kunnen bellen, zoals hij later ook heeft gedaan. Er was derhalve geen acute concrete noodsituatie welke het binnendringen van de woning van het slachtoffer kon rechtvaardigen.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

in de woning bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen.

Strafbaarheid van de verdachte
Beroep op psychische overmacht ten aanzien van feit 1
Door de verdediging is een beroep gedaan op psychische overmacht.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden.
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht geldt dat aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit dient te worden voldaan, getoetst aan de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Zelfs indien wordt aangenomen dat er bij de verdachte sprake was van een van buiten komende drang, kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden aan de op hem uitgeoefende druk. Er waren immers andere mogelijkheden om te ontvluchten aan zijn belagers, en dat inzicht mocht ook van de verdachte worden verwacht. De verdachte had nadat de aangever het raampje in de voordeur had geopend immers kunnen aangeven dat hij ontvoerd was en naar binnen wilde om veilig de politie te bellen. In plaats daarvan heeft de verdachte in de vroege ochtend de voordeur opengeduwd en de aangever, een broze man van 84 jaar, opzij geduwd.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Beroep op putatief noodweer ten aanzien van de feiten 1 en 2
Door de verdediging is voorts een beroep gedaan op putatief noodweer. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte in doodsangst verkeerde doordat hij onder druk was gezet door de twee personen in de auto. Bij de verdachte speelde de angst dat er ernstige dingen met hem zouden gebeuren als hij niet de woning van het slachtoffer binnen zou gaan. Door de raadsman is betoogd dat deze situatie niet is geëindigd nadat de verdachte de auto had verlaten maar heeft doorgespeeld in de woning van het slachtoffer.
Het hof is van oordeel dat uit de door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen niet volgt dat er in de woning van het slachtoffer sprake is geweest van een situatie waarin de verdachte abusievelijk in de veronderstelling kan zijn geweest dat hij door de aangever werd aangevallen.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich naast huisvredebreuk schuldig gemaakt aan het mishandelen van een van de bewoners van de woning waarin hij wederrechtelijke was binnengedrongen. Door zijn handelen heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschaad en inbreuk gemaakt op diens huisrecht. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 17 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 500,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 500,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 138 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder
1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de schadevergoeding mag worden voldaan in
10 (tien) termijn(en)van
1 maand, groot
EUR 50,00 (vijftig euro).
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 18 maart 2017.
Dit arrest is gewezen door mr. S.A.J. van 't Hul,
mr. R.F. de Knoop en mr. J. ten Voorde,
in bijzijn van de griffier mr. F. van Vliet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 juni 2018.
Mr. J. ten Voorde is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.