ECLI:NL:GHDHA:2018:2017

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
13 augustus 2018
Zaaknummer
22-005205-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens smaadschrift en wraakporno met taakstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1994, werd beschuldigd van het verspreiden van naaktfoto's en seksuele beelden van zijn ex-vriendin op sociale media, met het doel haar eer en goede naam te schaden. De verdachte was eerder vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar in hoger beroep heeft het hof de verdachte veroordeeld voor smaadschrift. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk beelden heeft verspreid die binnen de intimiteit van hun relatie zijn gemaakt, en dat hij dit deed met de intentie om de goede naam van de aangeefster aan te tasten. De verdachte kreeg een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en de vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof benadrukte de ernst van de feiten, de langdurige gevolgen voor het slachtoffer en het onacceptabele karakter van het plaatsen van wraakporno. De verdachte werd ook geconfronteerd met zijn eerdere veroordelingen, wat leidde tot een hogere straf dan eerder opgelegd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005205-17
Parketnummer: 10-117249-17
Datum uitspraak: 13 juni 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 27 november 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1994,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 30 mei 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 december 2015 tot en met 29 december 2015, in de gemeente Papendrecht, althans in Nederland opzettelijk, door middel van het verspreiden en/of openlijk tentoonstellen van afbeeldingen, de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaald(e) feit(en), met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel een of meer afbeelding(en), te weten meerdere foto's en/of filmpjes, waarop voornoemde [slachtoffer] naakt (en/of met ontbloot bovenlichaam) stond afgebeeld en/of waarop seksuele gedragingen van voornoemde [slachtoffer] zichtbaar zijn, (via de social media, waaronder Instagram) tentoongesteld en/of verspreid;
subsidiair:
hij op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 december 2015 tot en met 29 december 2015, in de gemeente Papendrecht, althans in Nederland, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer], in het openbaar bij afbeelding heeft beledigd, door privéfoto's en/of privéfilmpjes waarop die voornoemde [slachtoffer] naakt te zien is en/of waarop seksuele gedragingen van voornoemde [slachtoffer] zichtbaar zijn, via Instagram, althans via de "social media" naar derden te versturen en/of te verspreiden en/of voor derden zichtbaar te maken.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair gen laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren subsidiair twintig dagen hechtenis. Voorts heeft de advocaat-generaal toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd tot een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt. Het hof komt met name tot een andere bewezenverklaring, tot een andere strafoplegging en tot een andere beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.
Bewijsverweer
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte degene is die de beelden van aangeefster op Instagram heeft geplaatst.
Op basis van het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
Aangeefster en de verdachte hebben een relatie met elkaar gehad en binnen die relatie heeft de verdachte - met toestemming van aangeefster - diverse seksueel getinte filmpjes van aangeefster gemaakt en heeft aangeefster seksueel getinte foto’s van zichzelf gemaakt en deze foto’s aan de verdachte gezonden. Deze filmpjes en foto’s heeft de verdachte op zijn telefoon opgeslagen en bewaard tot - ten minste - 29 december 2015. Aangeefster heeft de relatie met de verdachte medio december 2015 verbroken.
Op 27 december 2015 spreekt aangeefster via WhatsApp met iemand die in haar contactenlijst staat opgeslagen onder de naam “[naam]”. Volgens de verklaring van aangeefster betreft dit de verdachte met telefoonnummer [telefoonnummer]. Deze [naam] dreigt in dit gesprek om beelden van aangeefster op internet te plaatsen en familie en vrienden van aangeefster op de geplaatste beelden te attenderen.
Vervolgens constateert aangeefster dat de seksueel getinte beelden op Instagram onder het account [account] zijn geplaatst en dat zijzelf, haar nieuwe partner en een ex-partner van haar zijn getagd, waardoor zij een melding hebben ontvangen van plaatsing van de beelden op Instagram. Nadat zij de verdachte een berichtje heeft gestuurd met het verzoek de beelden direct te verwijderen, worden de beelden, nadat deze ongeveer dertig minuten op Instagram hebben gestaan, verwijderd. Later die dag zijn opnieuw seksueel getinte beelden van aangeefster op Instagram geplaatst en zijn daarbij diverse bekenden van aangeefster getagd, zodat zij geattendeerd werden op de beelden. Aangeefster en degene die in haar telefoon staat opgeslagen als [naam] hebben wederom via WhatsApp contact over het plaatsen van deze beelden. Op 29 december 2015 zijn nogmaals seksueel getinte foto’s en filmbeelden van aangeefster op Instagram geplaatst, waarbij wederom bekenden van aangeefster zijn getagd.
Aangeefster heeft op 6 januari 2016 tegenover de politie verklaard dat het telefoonnummer van de verdachte - met wie zij tot enkele weken voor het moment van aangifte een relatie had – [telefoonnummer] was. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid van deze verklaring van aangeefster te twijfelen.
Het hof begrijpt bovendien uit de context van het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam-Rijnmond, nummer PL1700-2015456971-3, opgemaakt en op 20 januari 2016 ondertekend door de opsporingsambtenaar D.-[verbalisant] (p. 43-44), (uit welk proces-verbaal blijkt dat de politie de verdachte heeft gebeld op telefoonnummer [telefoonnummer], zijn voicemail heeft ingesproken, hem dit nummer tijdens een verhoor heeft voorgehouden en de reactie van de verdachte hierop) dat het telefoonnummer van de verdachte conform de verklaring van de aangever [telefoonnummer] is.
Het hof stelt voorts vast, in aanmerking nemend de inhoud van zowel het WhatsApp gesprek tussen aangeefster en degene die in haar telefoon als contactpersoon ‘[naam]’ was opgeslagen alsmede de inhoud van het WhatsApp gesprek tussen [naam] en de houder van telefoonnummer [telefoonnummer], dat verdachte degene is geweest die gebruikmakend van telefoonnummer [telefoonnummer] de beelden op Instagram heeft geplaatst en anderen heeft getagd.
Het niet nader onderbouwde verweer van de verdachte dat hij op enig moment zijn telefoon heeft weggegeven en niet weet wie nadien beschikking over zijn toestel heeft gekregen, is naar het oordeel van het hof dan ook niet geloofwaardig, mede in aanmerking genomen dat hij pas ter terechtzitting in hoger beroep met deze verklaring is gekomen.
Het hof verwerpt dan ook het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
op een (of meer) tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 27 december 2015 tot en met 29 december 2015,
in de gemeente Papendrecht, althansin Nederland opzettelijk, door middel van het verspreiden
en/of openlijk tentoonstellenvan afbeeldingen, de eer en
/ofde goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand door telastlegging van een
of meerbepaald
(e)feit
(en), met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel
een of meerafbeelding
(en
), te weten meerdere foto's en
/offilmpjes, waarop voornoemde [slachtoffer] naakt
(en
/ofmet ontbloot bovenlichaam
)stond afgebeeld en
/ofwaarop seksuele gedragingen van voornoemde [slachtoffer] zichtbaar zijn,
(via de social media, waaronderInstagram
)tentoongesteld en
/ofverspreid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de bewezen handelingen van de verdachte gekwalificeerd dienen te worden als smaadschrift.
Het hof overweegt daartoe als volgt. De verdachte heeft op de bewezenverklaarde wijze afbeeldingen die binnen de intimiteit van de relatie tussen hem en aangeefster gemaakt zijn, verspreid met het doel haar goede naam aan te tasten. Immers, verdachte heeft in het Whatsapp gesprek met de aangeefster onder meer geschreven: “Ik expose je ass”, “Ik ga alles verpesten. Je relatie. Je toekomst”, “Hoe je nu met me bent omgegaan. Als een kk respectloze hoer. Dan zal ik de ander even laten zien hoe je bent”, en “Als je als slet wilt gedragen word je zo behandeld”.
Het verspreiden van de afbeeldingen was, zo concludeert het hof uit deze uitlatingen van verdachte, erop gericht om de goede naam van aangeefster geweld aan te doen door tenlastelegging van een bepaald feit, te weten dat aangeefster een losse zedelijke moraal zou hebben, of, in de woorden van verdachte, een “slet” of “hoer” zou zijn. Door bekenden van aangeefster te taggen, ofwel te attenderen op de geplaatste beelden, heeft verdachte daaraan bovendien ruchtbaarheid gegeven. Dat de aanranding van de eer of goede naam van aangeefster opzettelijk heeft plaatsgevonden, leidt het hof af uit de hiervoor aangehaalde uitlatingen van verdachte op WhatsApp.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:

smaadschrift.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het openbaar maken van naaktfoto’s van aangeefster, zijn ex-vriendin, alsmede filmopnames waarop aangeefster seksuele handelingen verricht, op zijn Instagram account te plaatsen en vrienden en familie van aangeefster uitdrukkelijk op deze beelden te attenderen door hen te taggen. Het hof beschouwt deze handelingen als zogenaamde ‘wraakporno’. Daarmee heeft de verdachte aangeefster zeer gekrenkt, haar eer en goede naam geschaad en haar persoonlijke levenssfeer ernstig geschonden.
Het is algemeen bekend dat beelden die op internet worden geplaatst daar altijd opnieuw kunnen opduiken, omdat onduidelijk is wie er nog steeds de beschikking over heeft. Gelet op dit specifieke, ‘eeuwige’ karakter van het internet en de ernstige gevolgen voor het slachtoffer wier naaktfoto’s en -beelden openbaar zijn geworden, acht het hof het plaatsen van wraakporno volstrekt onacceptabel. Uit de verklaring van aangeefster ter terechtzitting in hoger beroep blijkt dat zij nog altijd - ruim twee jaar na de plaatsing van de beelden op internet - wordt geconfronteerd met mensen die die beelden hebben gezien en haar daarop aanspreken. Voor de door de verdediging bepleite matiging van de straf omdat de beelden in beperkte kring zijn verspreid en van het internet zijn gehaald, is naar het oordeel van het hof dan ook geen plaats.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof komt, met name vanwege de ernst van het feit en de langdurige gevolgen, tot een hogere straf dan door de politierechter opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 1.000,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte onvoldoende gemotiveerd betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder primair bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor de door de verdediging bepleite matiging van de vordering van de benadeelde partij omdat de beelden in beperkte kring zijn verspreid en van het internet afgehaald zijn, is naar het oordeel van het hof, gelet op hetgeen hiervoor hieromtrent reeds is overwogen, geen plaats.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f en 261 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 december 2015.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. I.M. Abels, in bijzijn van de griffier mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 juni 2018.
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. I.M. Abels zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.