ECLI:NL:GHDHA:2018:2016

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
13 augustus 2018
Zaaknummer
22-003046-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor drugshandel en -bezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van het meermalen dealen in heroïne en cocaïne samen met zijn broer, en het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen voor handelsdoeleinden. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf van 24 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk.

Het hof heeft de verklaringen van getuigen, waaronder drugsgebruikers, als bewijs gebruikt, ondanks de verdediging die stelde dat deze verklaringen onbetrouwbaar waren. Het hof oordeelde dat de verklaringen onderling consistent waren en ondersteund werden door andere bewijsmiddelen, zoals telefoontaps en observaties. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte had eerder strafbare feiten gepleegd en de verspreiding van verdovende middelen werd als een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid beschouwd.

Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan de ten laste gelegde feiten en hem strafbaar verklaarde. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003046-17
Parketnummer: 10-680153-17
Datum uitspraak: 7 juni 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 5 juli 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1991,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 24 mei 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op in of omstreeks de periode van 01 september 2015 tot en met 10 maart 2017 te Dordrecht en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (meermalen) heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:
hij op of omstreeks 10 maart 2017 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een woning aan de [adres]) ongeveer 17,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 10,6 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, en/of (in een woning aan de [adres 2]) ongeveer 441,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne en/of heroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen het conservatoir beslag dat daarop ligt te laten voortduren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Verweer
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich primair op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de als verdachte gehoorde drugsgebruikers dermate onbetrouwbaar zijn dat zij niet voor het bewijs gebruikt kunnen worden. Immers, van drugsgebruikers is bekend dat zij geneigd zijn snel een verklaring af te leggen, zodat zij weer de straat op kunnen om drugs te scoren. Dit gevaar is des te meer aanwezig indien, zoals in casu, zij de ondersteuning van een advocaat moeten ontberen. Daarnaast zijn de verklaringen vaag en niet specifiek ten aanzien van zijn cliënt. Voorts is aangevoerd dat de enkelvoudige fotoconfrontaties die hebben plaatsgevonden geen bewijswaarde toekomt. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat geen onderscheid is gemaakt in de rolverdeling, terwijl de politie wel een onderscheid heeft opgemerkt. Bovendien is er geen telefoon gevonden.
Het hof verwerpt deze verweren. Uit de door de drugsgebruikers afgelegde verklaringen valt geenszins af te leiden dat deze onder druk zijn afgelegd, welke indruk versterkt wordt door het gegeven dat enkele gebruikers er de voorkeur aan hebben gegeven in het geheel geen verklaring af te leggen. Van de zijde van de verdediging is slechts in het algemeen gesteld dat drugsgebruikers vanuit de behoefte om snel weer buiten te staan, bereid zijn om iedere gewenste verklaring af te leggen, maar niet is aangegeven waar dat in de betreffende verklaringen uit afgeleid zou kunnen worden. Hoewel het hof met de rechtbank van oordeel is dat er aanleiding is de verklaringen van drugsgebruikers met de nodige behoedzaamheid te beoordelen, is het hof anderzijds van oordeel dat de verklaringen onderling een grote samenhang vertonen voor wat betreft het telefoonnummer dat zij gebruikten om aan drugs te komen, de naam [naam], het gegeven dat meerdere personen bij de drugstransacties waren betrokken, signalementen en uiterlijke kenmerken, het type voertuig waarin de verdachten reden en de herkenning van die betrokken personen op de getoonde foto’s. Hierdoor versterken de verklaringen elkaar. Bovendien kan uit de verklaringen worden afgeleid dat de gehoorde gebruikers hun dealers al langere tijd kenden. Daar komt nog bij dat de afgelegde verklaringen ook in overeenstemming zijn met de overige bewijsmiddelen.
Met betrekking tot de enkelvoudige fotoconfrontatie merkt het hof op dat het opvallend is dat de gebruikers de broers [verdachte] en [medeverdachte] feilloos wisten aan te wijzen, ondanks de overeenkomst in uiterlijk tussen deze twee verdachten.
Het hof is van oordeel dat de verklaringen van de getuigen in onderlinge verband en samenhang met de TCI-informatie en de resultaten van de telefoontap, waarop meerdere stemmen te horen zijn die door verbalisanten zijn herkend als zijnde van de verdachten, de bevindingen van het Observatie Team en de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen in de verblijfplaatsen van de verdachten, alsmede de verklaring van de verdachte in hoger beroep dat hij de drugs van zijn broer in bewaring had, wettig en overtuigend bewijs opleveren dat er sprake was van wetenschap en een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn broer [medeverdachte] met betrekking tot het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van heroïne en cocaïne en het aanwezig hebben van die middelen gedurende de bewezenverklaarde periode.
Dat de telefoon niet bij de verdachte of medeverdachte is aangetroffen en de rol en taakverdeling tussen beide broers niet exact is vast te stellen doet aan het bewijs van de bewuste en nauwe samenwerking niet af.
Het hof is derhalve van oordeel dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen op de hierna bewezenverklaarde wijze.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij
opin
of omstreeksde periode van
110september
20152016tot en met 10 maart 2017 te Dordrecht en
/of (elders
)in Nederland, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,
(telkens
)opzettelijk
(meermalen
)heeft
bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/ofverkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en
/ofvervoerd,
één of meerhoeveelhe
(i)d
(en
)van een materiaal bevattende cocaïne en
/of één of meerhoeveelhe
(i)d
(en
)van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde cocaïne en
/ofheroïne
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:
hij op
of omstreeks10 maart 2017 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in een woning aan de [adres])
ongeveer17,1 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne en
/of ongeveer10,6 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende heroïne, en
/of
(in een woning aan de [adres 2])
ongeveer441,5 gram,
in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne en
/ofheroïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn broer gedurende een periode van zes maanden, meermalen gedeald in heroïne en cocaïne. De verdachte heeft daarnaast met zijn broer een hoeveelheid verdovende middelen, zijnde heroïne en cocaïne, aanwezig gehad waarvan aangenomen kan worden dat verdachte deze hoeveelheid voor handelsdoeleinden onder zich had.
Zoals algemeen bekend is, vormt het gebruik van deze middelen een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en leidt het in het merendeel van de gevallen tot verslaving aan het gebruik daarvan.
Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect zijn oorsprong in het gebruik van deze middelen. De verspreiding van deze middelen dient derhalve tegengegaan te worden.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten en dat eerder een transactie is aangeboden voor een soortgelijk strafbaar feit. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een rapport van Reclassering Nederland omtrent de verdachte d.d. 15 juni 2017.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij werk heeft, getrouwd is en een woning heeft en geen hulpvraag heeft.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. H. van den Heuvel,
mr. J.W. van den Hurk en mr. H.M.D. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. K. Kiela.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 juni 2018.
Mr. J.W. van den Hurk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.