ECLI:NL:GHDHA:2018:2004
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot deskundigenonderzoek in uithuisplaatsingszaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van een minderjarige. De ouders, aangeduid als de vader en de moeder, waren in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van hun dochter werd verlengd. De ouders voerden aan dat de kinderrechter onvoldoende had gemotiveerd waarom de verlenging noodzakelijk was en dat er geen adequaat onderzoek had plaatsgevonden naar hun opvoedvaardigheden. Ze verzochten om een deskundigenonderzoek om hun opvoedkwaliteiten te laten toetsen.
De gecertificeerde instelling, Jeugdbescherming [naam], verweerster in deze procedure, stelde dat de uithuisplaatsing op goede gronden was verlengd, onder andere vanwege de zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige, die kampt met een zeldzame genetische afwijking. Het hof overwoog dat de ouders onvoldoende hadden aangetoond dat zij in staat waren om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen en dat er nog steeds vragen waren over de persoonlijkheidsstructuur van de vader, die niet waren beantwoord. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kinderrechter en wees het verzoek van de ouders om een deskundigenonderzoek af, omdat dit niet in het belang van de minderjarige zou zijn.
Het hof concludeerde dat de uithuisplaatsing van de minderjarige bij de oma aan moederszijde noodzakelijk was voor haar verzorging en opvoeding, en dat de wettelijke gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds voldaan waren. De ouders werden aangespoord om openheid van zaken te geven over de resultaten van het persoonlijkheidsonderzoek van de vader, dat al beschikbaar was, en het hof sprak de hoop uit dat de ouders zouden kunnen samenwerken met de nieuwe gezinsvoogd.