ECLI:NL:GHDHA:2018:2004

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
9 augustus 2018
Zaaknummer
200.239.725/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot deskundigenonderzoek in uithuisplaatsingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van een minderjarige. De ouders, aangeduid als de vader en de moeder, waren in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van hun dochter werd verlengd. De ouders voerden aan dat de kinderrechter onvoldoende had gemotiveerd waarom de verlenging noodzakelijk was en dat er geen adequaat onderzoek had plaatsgevonden naar hun opvoedvaardigheden. Ze verzochten om een deskundigenonderzoek om hun opvoedkwaliteiten te laten toetsen.

De gecertificeerde instelling, Jeugdbescherming [naam], verweerster in deze procedure, stelde dat de uithuisplaatsing op goede gronden was verlengd, onder andere vanwege de zorgen over de veiligheid en ontwikkeling van de minderjarige, die kampt met een zeldzame genetische afwijking. Het hof overwoog dat de ouders onvoldoende hadden aangetoond dat zij in staat waren om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen en dat er nog steeds vragen waren over de persoonlijkheidsstructuur van de vader, die niet waren beantwoord. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kinderrechter en wees het verzoek van de ouders om een deskundigenonderzoek af, omdat dit niet in het belang van de minderjarige zou zijn.

Het hof concludeerde dat de uithuisplaatsing van de minderjarige bij de oma aan moederszijde noodzakelijk was voor haar verzorging en opvoeding, en dat de wettelijke gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds voldaan waren. De ouders werden aangespoord om openheid van zaken te geven over de resultaten van het persoonlijkheidsonderzoek van de vader, dat al beschikbaar was, en het hof sprak de hoop uit dat de ouders zouden kunnen samenwerken met de nieuwe gezinsvoogd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.239.725/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 17-2299
zaaknummer rechtbank : C/10/531157
beschikking van de meervoudige kamer van 8 augustus 2018
inzake
[appellant] ,
hierna te noemen: de vader, en;
[appellante] ,
hierna te noemen: de moeder,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna tezamen te noemen: de ouders,
advocaat mr. H. Asal te Rotterdam,
tegen
Jeugdbescherming [naam] ,
gevestigd te [plaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: [plaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam van 16 maart 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De ouders zijn op 25 mei 2018 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 3 juli 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
- van de zijde van de ouders een brief van 2 juli 2018 met bijlagen, ingekomen bij het hof op 2 juli 2018.
2.4
De raad heeft bij brief van 15 juni 2018 laten weten niet ter zitting aanwezig te zijn.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 13 juli 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de ouders, bijgestaan door mr. A.L. Witteveen, kantoorgenoot van hun advocaat;
- namens de gecertificeerde instelling: [vertegenwoordiger van de GI] .

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2015 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: de minderjarige, in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 4 september 2018.
4.2
De ouders zijn het niet eens met deze beslissing.
4.3
De ouders verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de gecertificeerde instelling met betrekking tot de verlenging van de uithuisplaatsing af te wijzen, subsidiair, een nader onderzoek te gelasten op grond van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarbij kan worden gekozen voor een NIFP onderzoek.
4.4
De gecertificeerde instelling verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de beschikking, alsmede het verzoek ex artikel 810a lid 2 Rv, af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders voeren (in het beroepschrift, zoals aangevuld) ter zitting, - kort samengevat - het navolgende aan. De kinderrechter heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige noodzakelijk is. Volgens de ouders laat de gecertificeerde instelling, nog steeds, na heldere en concrete doelen op te stellen en stelt zij de ouders ook niet op de hoogte van de (kern)besluiten die zij neemt. De gecertificeerde instelling onderneemt evenmin stappen om zicht te krijgen op de situatie van de ouders. De ouders hebben daarom het heft in eigen handen genomen en een netwerkconferentie georganiseerd. Maar de gecertificeerde instelling is niet komen opdagen. De volgende netwerkconferentie is door de gecertificeerde instelling afgezegd. De ouders hebben ook een begin van een veiligheidsplan opgesteld. Zij houden zich bovendien aan alle afspraken alsmede aan de door de gecertificeerde instelling gestelde voorwaarden. De ouders zijn zich ervan bewust dat de minderjarige extra zorg nodig heeft, vanwege het syndroom waar zij aan lijdt. De ouders staan ook open voor hulp. De ondertoezichtstelling biedt voldoende waarborgen om de minderjarige een veilige, duidelijke en gezonde opvoedsituatie te bieden. De aanvaardbare termijn is nog niet verstreken. De ouders verwijzen nog naar het bepaalde in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en de artikelen 9 en 16 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). De bestreden beschikking dient dan ook vernietigd te worden.
De ouders zijn voorts van mening dat er tot op heden geen, althans onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden naar hun opvoedvaardigheden. Zij verzoeken daarom, subsidiair, een deskundige te benoemen als bedoeld in het tweede lid van artikel 810a Rv, die kan onderzoeken hoe de opvoedkwaliteiten van de ouders zijn. Volgens de ouders zal een gedegen onderzoek door een deskundige leiden tot een andere beslissing in deze zaak. Het belang van de minderjarige verzet zich niet tegen een dergelijk onderzoek.
5.2
De gecertificeerde instelling voert, kort weergegeven, het navolgende aan. De gecertificeerde instelling is van mening dat de machtiging uithuisplaatsing op de goede gronden is verlengd. Er zijn twee factoren die de uithuisplaatsing nog steeds rechtvaardigen. De eerste betreft het verschil in visie en inzicht tussen de ouders en de gecertificeerde instelling als het gaat om de bedreigingen van de minderjarige. De tweede betreft de samenwerkingsrelatie tussen de ouders en de betrokken instanties. Daarbij is van belang dat de vader tot op heden geen inzage heeft willen geven in de resultaten van zijn persoonlijkheidsonderzoek. Daardoor is er nog steeds geen zicht op zijn persoonlijkheidsstructuur en de invloed daarvan op het veilig opgroeien van de minderjarige bij de ouders. De bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige (fysieke, seksuele en emotionele veiligheid) kunnen op dit moment dan ook niet anders worden weggenomen dan door de inzet van een pleegzorgplaatsing.
Over het door de ouders verzochte onderzoek, merkt de gecertificeerde instelling op dat er al een rapportage ligt, namelijk het persoonlijkheidsonderzoek van de vader. De gecertificeerde instelling zet in op het verkrijgen van openheid door de vader over de resultaten van dit onderzoek. Een NIFP onderzoek is kostbaar en vergt veel tijd, met het risico dat de ouders ook dat onderzoek niet willen overleggen.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, BW kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4
Het hof verenigt zich, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting, met het oordeel van de kinderrechter en de gronden waarop dat berust. Naar het oordeel van het hof zijn in hoger beroep geen feiten of omstandigheden gesteld die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof neemt daarbij nog het volgende in aanmerking.
5.5
De minderjarige is een kwetsbaar meisje, die kampt met ernstige problematiek. Uit medisch onderzoek is inmiddels vast komen te staan dat de minderjarige lijdt aan een duplicatie syndroom (een zeldzame genetische afwijking), waarbij de prognose zorgelijk is. Volgens de gecertificeerde instelling bestaat er bij de minderjarige grote kans op het ontwikkelen van psychische problematiek. De minderjarige heeft vanwege haar afwijking specifieke zorgbehoeften. Voor de gecertificeerde instelling is op dit moment nog onduidelijk in hoeverre de ouders in staat zijn daar, langdurig, aan tegemoet te komen.
5.6
De ouders hebben naar het oordeel van het hof in de achterliggende periode onvoldoende laten zien dat zij in staat zijn de verzorging en opvoeding van de minderjarige weer op zich te nemen. Voor het hof weegt zwaar dat de gecertifieerde instelling bij herhaling bij de ouders erop aan heeft gedrongen dat zij openheid van zaken geven over het functioneren van de vader, door middel van het overleggen van zijn persoonlijkheidsonderzoek, dat al lange tijd beschikbaar is. Dat is tot op heden niet gebeurd. De ouders hebben daarvoor naar het oordeel van het hof geen afdoende verklaring gegeven. Door deze houding van de ouders in de samenwerking met de gecertificeerde instelling, zijn de vragen van de gecertificeerde instelling, zoals die bij de aanvang van de uithuisplaatsing van de minderjarige bestonden tot op heden onbeantwoord gebleven. Daardoor is onvoldoende inzicht in de persoonlijkheidsstructuren van de vader en de eventuele invloed daarvan op, naar het hof begrijpt, de relatie met de moeder, en evenmin in het veilig opgroeien van de minderjarige, terwijl de zorgen daarover, ook voor het hof, niet zijn weggenomen. Sinds 15 juni 2018 verblijft de minderjarige bij de oma moederzijde. De ouders ondersteunen die plaatsing. Daarnaast is er begin juni 2018, op verzoek van de ouders, een nieuwe gezinsvoogd aangesteld. De huidige gezinsvoogd is thans met de ouders bezig om te komen tot een samenwerkingsplan. Dit plan moet zijn beslag nog krijgen. Het hof spreekt de hoop uit dat de ouders vertrouwen kunnen stellen in de nieuwe gezinsvoogd, van wie zij een positieve indruk hebben, en met haar kunnen komen tot een vruchtbare samenwerking en meer duidelijkheid over het toekomstperspectief van de minderjarige. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de uithuisplaatsing van de minderjarige gedurende dag en nacht bij de oma moederszijde noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. Daarmee wordt nog altijd voldaan aan de wettelijke gronden voor de uithuisplaatsing. De bestreden beschikking dient dan ook te worden bekrachtigd.
5.7
Het beroep van de ouders op het bepaalde in artikel 8 EVRM verwerpt het hof, nu het hof een beperking van het in dat artikel beschermde recht op respect voor het familie- en gezinsleven, gelet op het hiervoor overwogene, noodzakelijk acht in het belang van de gezondheid van de minderjarige overeenkomstig lid 2 van dat artikel. De uithuisplaatsing is tevens in overeenstemming met de uitgangspunten zoals die zijn neergelegd in artikel 9 IVRK.
5.8
Nu het naar het oordeel van het hof op de weg van de ouders, althans van de vader, ligt om inzage te geven in het thans voorhanden zijnde persoonlijkheidsonderzoek van de vader, is het hof reeds op grond daarvan van oordeel dat de onderhavige procedure zich niet leent voor een contra-expertise. Het hof zal dit verzoek van de ouders dan ook afwijzen. Het hof neemt daarbij nog in aanmerking dat het belang van de minderjarige zich tegen een dergelijk onderzoek verzet. Immers, de minderjarige zal tevens in een dergelijk onderzoek betrokken moeten worden teneinde te bezien of de ouders over de voor haar noodzakelijke opvoedkwaliteiten beschikken. Een dergelijk onderzoek zal onnodig belastend voor haar zijn, temeer nu er reeds een persoonlijkheidsonderzoek van de vader voorhanden is.
5.9
Mitsdien beslist het hof als volgt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van Baardewijk, I. Obbink-Reijngoud en J. van der Hoeven, bijgestaan door mr. A. Wijtzes als griffier en is op 8 augustus 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.