ECLI:NL:GHDHA:2018:1918
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Herstel van gezamenlijk gezag na beëindiging zorgregeling
In deze zaak verzoekt de moeder om herstel van het gezamenlijk gezag over haar minderjarige kind, nadat dit eerder was beëindigd omdat zij niet meewerkte aan de zorgregeling. De moeder is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin het verzoek om gezamenlijk gezag werd afgewezen. De rechtbank had eerder de vader belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige, na een ontbinding van het geregistreerd partnerschap op 14 september 2012. De moeder stelt dat de omstandigheden zijn veranderd en dat het in het belang van de minderjarige is dat beide ouders gezag uitoefenen. De vader daarentegen betwist dit en stelt dat de huidige situatie, waarin de minderjarige bij hem woont, beter is voor het kind. De gecertificeerde instelling en de raad voor de kinderbescherming ondersteunen de vader in zijn standpunt. Het hof oordeelt dat er geen voldoende wijziging van omstandigheden is die een wijziging van de gezagsregeling rechtvaardigt. De moeder heeft niet aangetoond dat het in het belang van de minderjarige is om het gezamenlijk gezag te herstellen. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.