ECLI:NL:GHDHA:2018:1918

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
7 augustus 2018
Zaaknummer
200.224.654/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gezamenlijk gezag na beëindiging zorgregeling

In deze zaak verzoekt de moeder om herstel van het gezamenlijk gezag over haar minderjarige kind, nadat dit eerder was beëindigd omdat zij niet meewerkte aan de zorgregeling. De moeder is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin het verzoek om gezamenlijk gezag werd afgewezen. De rechtbank had eerder de vader belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige, na een ontbinding van het geregistreerd partnerschap op 14 september 2012. De moeder stelt dat de omstandigheden zijn veranderd en dat het in het belang van de minderjarige is dat beide ouders gezag uitoefenen. De vader daarentegen betwist dit en stelt dat de huidige situatie, waarin de minderjarige bij hem woont, beter is voor het kind. De gecertificeerde instelling en de raad voor de kinderbescherming ondersteunen de vader in zijn standpunt. Het hof oordeelt dat er geen voldoende wijziging van omstandigheden is die een wijziging van de gezagsregeling rechtvaardigt. De moeder heeft niet aangetoond dat het in het belang van de minderjarige is om het gezamenlijk gezag te herstellen. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.224.654/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 17-2538
zaaknummer rechtbank : C/10/523588
beschikking van de meervoudige kamer van 18 juli 2018
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. P. van Baaren te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende op een geheim adres,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
Als informant is aangemerkt:
Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 21 september 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 4 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De raad heeft bij brief van 15 juni 2018, bij het hof ingekomen op 19 juni 2018, laten weten ter zitting aanwezig te zullen zijn.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 20 juni 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .

3.De feiten

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- het geregistreerd partnerschap van partijen is op 14 september 2012 ontbonden;
- partijen zijn de ouders van de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2008 te [geboorteplaats] , hierna: de minderjarige;
- bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2016 is de vader belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige;
- bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 30 maart 2017 is de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd tot 1 april 2018. Ter zitting bij het hof is gebleken dat deze ondertoezichtstelling daarna wederom voor een jaar is verlengd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder om voormelde beschikking van 13 juli 2016 te wijzigen, in die zin dat partijen met het gezamenlijk gezag over de minderjarige worden belast, afgewezen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten zijn gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.2
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, haar verzoek tot het verkrijgen van gezamenlijk gezag over de minderjarige alsnog toe te wijzen.
4.3
De moeder stelt daartoe dat de rechtbank ten onrechte onvoldoende rekening houdt met het belang van de minderjarige en voert daartoe, kort weergegeven, het volgende aan. Na het uiteengaan van partijen zijn er conflicten over de omgang ontstaan. De gezagswijziging is gebruikt om te forceren dat een omgangsregeling alsnog van de grond zou komen, waarbij het uitgangspunt was dat de minderjarige bij zijn moeder zou blijven wonen. Hierbij is de moeder ten onrechte afgestraft en de vader niet. Er is nu omgang, dus de oude situatie kan hersteld worden. De minderjarige is in februari 2017 bij de vader geplaatst, maar wordt in de praktijk door zijn oma opgevoed. De moeder stelt dat deze maatregelen te ver gaan om de omgang tot stand te brengen. De moeder ziet de minderjarige een weekend per veertien dagen. Ter zitting bij het hof heeft de moeder gesteld dat zij, nu de omgang eenmaal tot stand is gekomen, graag terug wil naar de normale situatie waarbij het gezamenlijk gezag door beide ouders wordt uitgeoefend. Vervolgens wil de moeder dat de minderjarige weer bij haar komt wonen. De moeder acht het in het belang van de minderjarige dat hij twee ouders heeft die het gezag over hem hebben en dat hij bij zijn moeder woont. Voorts stelt de moeder dat het niet functioneren van de minderjarige op school slechts is aangehaald ter rechtvaardiging van het weghalen van de minderjarige bij de moeder.
4.4
De vader heeft zich ter zitting daartegen verweerd. De vader heeft ter zitting bij het hof gesteld dat het goed gaat met de minderjarige. Sinds de minderjarige bij hem is komen wonen, vindt er omgang plaats met beide ouders. Dit maakt het leven van de minderjarige completer. De vader is van mening dat het gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige is, ook al vindt er thans omgang met de moeder plaats. De conflicten tussen ouders betroffen namelijk niet slechts de omgang, maar zagen eveneens op de ontwikkeling van de minderjarige op school. De vader vreest dat de strijd weer zal toenemen bij de gezamenlijke gezagsuitoefening.
4.5
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting aangevoerd dat de minderjarige geniet van het contact met beide ouders. De minderjarige heeft veel last gehad van de strijd tussen ouders en bevindt zich nog altijd in een loyaliteitsconflict. De moeder heeft zich niet neergelegd bij het feit dat de minderjarige bij zijn vader woont en belast de minderjarige daarmee. Daarnaast zagen de conflicten tussen de ouders niet alleen op de omgang, maar tevens op zorgen omtrent zijn ontwikkeling. Derhalve staat de gecertificeerde instelling niet achter het verzoek van de moeder.
4.6
De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat gezamenlijk gezag niet haalbaar is. Moeder kan niet accepteren dat de minderjarige nu bij de vader woont. Als de moeder weer gezag zou krijgen, dan zou de strijd tussen de ouders over de hoofdverblijfplaats en de omgang weer oplaaien. Dit veroorzaakt veel onrust bij de minderjarige en is niet in zijn belang.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:253o BW kunnen beslissingen waarbij een ouder ingevolge artikel 1:253n BW alleen met het gezag is belast op verzoek van de ouders of van een van hen door de rechtbank worden gewijzigd op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De verandering van de situatie moet in elk geval zodanig zijn dat het niet langer in het belang van het kind is de bestaande toestand te handhaven.
5.2
Overeenkomstig de rechtbank is het hof van oordeel dat genoegzaam is gebleken van een wijziging van omstandigheden. Deze is gelegen in het feit dat de minderjarige sinds februari 2017 bij de vader woont, terwijl hij voorheen bij zijn moeder heeft gewoond. Gelet op het wettelijk kader zoals hiervoor weergegeven dient beoordeeld te worden of deze wijziging meebrengt dat de beschikking van 13 juli 2016 waarin aan de vader het eenhoofdig gezag is toegekend moet worden gewijzigd.
5.3
Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden het verzoek van de moeder om de beschikking van 13 juli 2016 te wijzigen en partijen met het gezamenlijk gezag te belasten heeft afgewezen. Het hof neemt die gronden over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andersluidend oordeel zouden moeten leiden. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende. De moeder voert terecht aan dat de in de beschikking van 13 juli 2016 bepaalde gezagswijziging ertoe strekte om contact tussen de minderjarige en de vader te bewerkstelligen. Uit het verhandelde ter zitting blijkt echter dat zelfs na de toekenning van het eenhoofdig gezag aan de vader het contact tussen de minderjarige en de vader nog steeds niet tot stand kwam door toedoen van de moeder. Daarnaast ging het toen niet goed met de minderjarige bij de moeder en wilde de moeder niet meewerken aan de benodigde hulpverlening, zo volgt uit de verklaring van de gecertificeerde instelling ter zitting. Pas nadat de minderjarige op initiatief van de gecertificeerde instelling bij de vader is gaan wonen, heeft hij weer contact met beide ouders. Het hof overweegt daarbij nog dat de moeder zowel bij de rechtbank als bij het hof haar wens kenbaar heeft gemaakt dat de minderjarige weer bij haar komt wonen. Dit maakt het, naar het oordeel van het hof, aannemelijk dat de strijd tussen de ouders weer zal toenemen als de moeder weer mede met het gezag zal worden belast. De jarenlange strijd omtrent de omgang is pas verminderd sinds de minderjarige bij zijn vader is gaan wonen. Naar het oordeel van het hof dient er in het belang van de minderjarige geen wijziging te worden aangebracht in de huidige situatie. Daarnaast volgt uit hetgeen de gecertificeerde instelling ter zitting heeft toegelicht dat de moeder de bredere zorgen omtrent de minderjarige onvoldoende onderkent, hetgeen de uitoefening van het gezamenlijk gezag bemoeilijkt. Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof het verzoek van de moeder, om de bestreden beschikking te vernietigen, zal afwijzen, zodat deze zal worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.M. Warnaar, P.B. Kamminga en S.H.M. van der Heiden, bijgestaan door mr. I. Kroezen als griffier, en is op 18 juli 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.