ECLI:NL:GHDHA:2018:1913

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2018
Publicatiedatum
6 augustus 2018
Zaaknummer
000977-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek inzake vermeende partijdigheid van vrouwelijke rechters in belastingzaak

In deze zaak heeft verzoeker op 26 juni 2018 een wrakingsverzoek ingediend tegen de voorzitter en raadsheren van de meervoudige belastingkamer van het hof Amsterdam, die zijn verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling hadden afgewezen. Verzoeker stelde dat hij van 23 juli tot en met 16 november 2018 in het buitenland zou verblijven en daardoor niet in staat zou zijn om processtukken te ontvangen of in te dienen. Hij voerde aan dat de vrouwelijke rechter in eerste aanleg een vooringenomen uitspraak had gedaan en dat de vrouwelijke raadsheren in hoger beroep mogelijk beïnvloed waren door 'vrouwensolidariteit'.

De wrakingskamer van het hof Den Haag, bestaande uit J.M.T. van der Hoeven-Oud, F.R. Salomons en W.M.G. Visser, heeft het verzoek op 27 juli 2018 behandeld. Verzoeker was niet verschenen, ondanks een uitnodiging. De wrakingskamer oordeelde dat de afwijzing van het uitstel een procedurele beslissing was en dat onvrede hierover op zichzelf geen grond voor wraking opleverde. De kamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid en dat het verzoek ongegrond was.

De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd op 31 juli 2018 gegeven, waarbij de wrakingskamer benadrukte dat de samenstelling van de rechters geen schijn van partijdigheid opwekte. De beslissing werd aangetekend aan verzoeker verzonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer: 000977-18
Rolnummer hoofdzaak: 17/00244
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 31 juli 2018
inzake het verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de hoofdzaak met genoemd rolnummer van:

[X]

wonende te [Z] ,
verzoeker.

Het geding

1. De bestuursrechtelijke procedure waarin verzoeker het bovenvermelde wrakingsverzoek heeft gedaan, is ter zitting van 26 juni 2018 door de meervoudige belastingkamer van het hof Amsterdam (hof Amsterdam) behandeld. Zitting hadden mrs. [A] , voorzitter, [B] en [C] , raadsheren.
2. Bij mondeling verzoek van 26 juni 2018 heeft verzoeker een verzoek tot wraking van genoemde voorzitter en raadsheren gedaan (hierna ook: het verzoek).
3. Verzoeker heeft bij geschrift van 26 juni 2018, voorgelezen en overgelegd bij de mondelinge behandeling, het verzoek gemotiveerd.
4. Bij schriftelijke reacties van 18 en 19 juli 2018 hebben de genoemde voorzitter en raadsheren de wrakingskamer meegedeeld niet te berusten in het verzoek tot wraking en een reactie gegeven op het wrakingsverzoek. Voorts hebben zij laten weten dat zij niet aanwezig zullen zijn bij de mondelinge behandeling van het verzoek en dat zij niet wensen te worden gehoord op het verzoek.
5. De wrakingskamer van het hof Den Haag, bestaande uit mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, voorzitter, F.R. Salomons en W.M.G. Visser, raadsheren, heeft de mondelinge behandeling van het verzoek bepaald op 27 juli 2018. Verzoeker, de wederpartij in de hoofdzaak, alsmede de voorzitter en raadsheren wier wraking is verzocht, zijn van de behandeling op deze datum op de hoogte gebracht.
6. De wrakingskamer heeft het verzoek ter zitting van 27 juli 2018 behandeld. Verzoeker is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verzoeker is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden aan verzoeker op 23 juli 2018 naar het adres [Y] , [Z] onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om ter zitting te verschijnen. Blijkens de informatie op de website van PostNL, trof de bezorger verzoeker niet thuis aan, waarna de brief is bezorgd op een PostNL-locatie. Volgens de informatie op de website is de brief op 26 juli 2018 aldaar afgehaald.

Het wrakingsverzoek

7. Verzoeker heeft aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat in de onderliggende procedure zijn verzoek om de mondelinge behandeling van 26 juni 2018 te annuleren en aan te houden tot een later tijdstip ter zitting van 26 juni 2018 is afgewezen. Hierbij heeft verzoeker aangevoerd dat hij van 23 juli 2018 tot en met 16 november 2018 om zakelijke redenen in het buitenland zal verblijven. Nu verzoeker gedurende deze periode niet in staat zal zijn brieven, processtukken en andere documenten te ontvangen en/of in te dienen, stelt verzoeker dat hij – indien het hof Amsterdam in die periode uitspraak doet – wordt beroofd van zijn recht om een cassatieverzoek bij de Hoge Raad in te dienen. Voorts heeft verzoeker gesteld dat de vrouwelijke rechter in eerste aanleg een dubieuze, vooringenomen en niet objectieve uitspraak heeft gewezen en de drie vrouwelijke raadsheren in hoger beroep onderbewust kunnen zijn beïnvloed door een gevoel van zogenaamde ‘vrouwensolidariteit’, waardoor geen sprake is van onpartijdigheid.
8. Voorafgaand aan de behandeling van het verzoek door de wrakingskamer hebben de raadsheren wier wraking is verzocht, schriftelijk hun reactie naar voren gebracht. Hierin hebben zij aangegeven niet in de wraking te berusten. De beslissing van de belastingkamer om de zitting niet uit te stellen is een beslissing van procedurele aard die zij ter zitting aan verzoeker hebben gemotiveerd. Volgens de raadsheren valt niet in te zien dat door deze beslissing de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voorts stellen de raadsheren dat het feit dat zij allen vrouw zijn, niet de schijn van partijdigheid – zowel in objectieve als in subjectieve zin – opwekt.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

9. Op grond van artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij, elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het hoger beroep in belastingzaken.
10. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (zie onder meer HR 6 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1331).
11. De wrakingskamer stelt voorop dat de afwijzing van een verzoek om uitstel van de mondelinge behandeling moet worden aangemerkt als processuele beslissing. Voor dergelijke beslissingen geldt dat onvrede over de genomen beslissing op zichzelf onvoldoende grond is voor wraking. Van een voldoende wrakingsgrond is slechts sprake indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven. Daarvan kan slechts sprake zijn als een redelijk denkende rechter in de gegeven omstandigheden een dergelijke motivering niet zou hebben kunnen geven, terwijl objectief ten minste de schijn wordt gewekt dat de betreffende rechter daartoe door bevooroordeeldheid moet zijn gebracht. Hetgeen verzoeker in dit verband heeft gesteld levert geen omstandigheid op die tot dat oordeel zou kunnen leiden. In het licht van de taak van het hof Amsterdam om de voortgang van procedure te bewaken en het feit dat de zittingsdatum 26 juni 2018 is vastgesteld na een eerder aanhoudingsverzoek van verzoeker en met inachtneming van de door hem opgegeven verhinderdata, is de wrakingskamer van oordeel dat op geen enkele wijze de schijn van vooringenomenheid jegens verzoeker is gewekt.
12. Voor zover de door verzoeker gestelde vooringenomenheid van de rechter die de onderliggende procedure in eerste aanleg heeft behandeld, dient te worden aangemerkt als een verzoek tot wraking van ook deze rechter, merkt de wrakingskamer op dat dit verzoek te laat – zijnde na de uitspraak van de rechter – is ingediend en derhalve niet-ontvankelijk is. Wat betreft de grief van verzoeker dat alle raadsheren van de behandelende meervoudige kamer van het hof Amsterdam vrouw zijn en zij – nu de rechter in eerste aanleg ook een vrouw was – ‘onderbewust’ kunnen zijn beïnvloed door een gevoel van ‘vrouwensolidariteit’, oordeelt de wrakingskamer dat het enkele feit dat in de onderliggende procedure de behandelende kamer alleen bestaat uit vrouwen, geen aanwijzing oplevert voor een objectief gerechtvaardigde vrees van het ontbreken van onpartijdigheid van de raadsheren.
13. Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek tot wraking ongegrond is en afgewezen dient te worden.

Beslissing

Het Hof wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven op 31 juli 2018 door mrs. J.M.T. van der Hoeven-Oud, F.R. Salomons en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier J. de Vormer.
Aangetekend aan
verzoeker verzonden: