3.2.Aangezien de door de Rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
4. De Rechtbank heeft, voor zover thans van belang, als volgt geoordeeld:
10. De vergrijpboeten inzake de suppleties omzetbelasting en marge-inkoop zijn opgelegd op grond van artikel 67f, eerste lid, van de Awr. Ingevolge dit artikel kan een vergrijpboete worden opgelegd, indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan niet of gedeeltelijk niet is betaald. De boete kan worden opgelegd tot ten hoogste 100% van de belasting die niet of niet tijdig is betaald. Onder opzet wordt verstaan het willens en wetens handelen of nalaten, leidend tot het niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn betalen van belasting. Onder opzet worden mede verstaan voorwaardelijke opzet. Onder voorwaardelijke opzet wordt verstaan het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een handelen of nalaten tot gevolg heeft dat te weinig belasting wordt geheven. In geval van opzet legt de inspecteur een vergrijpboete op van 50% en in geval van grove schuld van 25%.
Motivering vergrijpboeten
11. Het standpunt van [belanghebbende] dat de over het tijdvak 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 opgelegde vergrijpboete moet worden vernietigd, omdat de gronden daarvan pas na het vaststellen van de boetebeschikking zijn meegedeeld faalt. Bij brief van 12 december 2011 heeft [de Inspecteur] kennisgeving van de boete gedaan en de naheffingsaanslag met vergrijpboete is daarna op 28 december 2011 opgelegd. Voorts is, anders dan [belanghebbende] heeft gesteld, de omstandigheid dat [de Inspecteur] de overige opgelegde vergrijpboeten nader heeft gemotiveerd in het verweerschrift geen reden voor vernietiging van die boeten.
Suppleties omzetbelasting
12. Volgens [de Inspecteur] is sprake van opzet. De bewijslast dat sprake is van opzet rust op [de Inspecteur]. Naar het oordeel van de rechtbank is [de Inspecteur] daarin geslaagd. [Belanghebbende] heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat te weinig belasting zou worden voldaan of dat de belasting te laat zou worden betaald. Het standpunt van [belanghebbende] dat het niet (tijdig) doen van suppletieaangiften geen beboetbaar feit is in de zin van artikel 67f van de Awr faalt nu [belanghebbende] die aangiften gedurende het boekenonderzoek heeft ingediend en daarmee niet, zoals [belanghebbende] betoogt, als vrijwillige verbetering kunnen worden gezien. Naar het oordeel van de rechtbank is de vergrijpboete terecht opgelegd. De rechtbank acht de opgelegde boete van 40% passend en geboden.
14. De rechtbank dient voorts te onderzoeken of er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
15. Op grond van de uitgangspunten zoals geformuleerd door de Hoge Raad in zijn arrest van 22 april 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AO9006) heeft voor de berechting van de zaak in eerste aanleg als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied, indien niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, uitspraak is gedaan, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. 16. De vergrijpboeten zijn aangekondigd met dagtekening 12 december 2011 (SGR 16/5332); 24 december 2014 (SGR 16/5338); 24 december 2014 (SGR 16/5339) en 25 juni 2015 (SGR 16/5340). Dit betekent dat er vanaf het moment van aankondiging tot aan het moment waarop de rechtbank uitspraak doet een periode van ruim vijf jaar en zes maanden (SGR 16/5332) respectievelijk ruim twee jaar en zes maanden (SGR 16/5338 en SGR 16/5339) en ruim 2 jaar (SGR 16/5340) is verstreken, aldus een overschrijding van de redelijke termijn van drie jaar en zeven maanden (SGR 16/5332; zes maanden (SGR 16/5338 en SGR 16/5339) en één maand (SGR 16/5340). Dat leidt in beginsel tot een vermindering van de opgelegde boeten met 20%, met een maximale vermindering van € 20.000 respectievelijk 10% met een maximale vermindering van € 5.000 respectievelijk 5% met een maximale vermindering van € 2.500 (vgl. Hof Amsterdam 2 juli 2009, nr. 04/03329, ECLI:NL:GHAMS:BJ1298).
17. Gelet op hetgeen hiervóór is overwogen, dienen de boeten als volgt te worden verminderd:
tijdvak
boete na bezwaar
vermindering
boete na vermindering
SGR 16/5332
€ 20.092
€ 4.018 (20%)
€ 16.074
SGR 16/5338
€ 296
€ 30 (10%)
€ 266
SGR 16/5339
€ 15.936
€ 1.594 (10%)
€ 14.342
SGR 16/5340
€ 18.318
€ 916 (5%)
€ 17.402
18. Het voorgaande betekent dat de beroepen gericht tegen de hiervoor vermelde vier vergrijpboeten, gegrond zijn. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij het standpunt van [de Inspecteur], dat een verdere verlaging wegens undue delay bij de opgelegde vergrijpboeten inzake de marge-inkoop niet gehonoreerd dient te worden, onjuist acht.
(…)”
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen