Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
- de rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat;
- de echtgenote van de rechthebbende;
- de bewindvoerder, in de persoon van [naam bewindvoerder] .
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de opheffing van de onderbewindstelling van de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende had eerder een verzoek ingediend om de beschikking van de kantonrechter Den Haag van 26 juli 2017 te vernietigen, waarin zijn verzoek tot opheffing van het bewind was afgewezen. Het hof heeft de zitting geschorst voor overleg in raadkamer en na hervatting mondeling uitspraak gedaan.
Het hof overweegt dat ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek de kantonrechter het bewind kan opheffen indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat. De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat de financiële situatie van de rechthebbende is verbeterd. Hij is in staat gebleken om zijn financiën zelfstandig te beheren en heeft inmiddels een baan. Ook zijn echtgenote heeft verklaard dat zij samen met de rechthebbende een goed financieel beheer kunnen voeren.
Gelet op deze omstandigheden concludeert het hof dat de wettelijke gronden voor de onderbewindstelling niet langer aanwezig zijn. Het hof heeft daarom besloten het bewind op te heffen, met ingang van 9 mei 2018, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De griffier is verzocht om een afschrift van de uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Den Haag voor aantekening in het curatele- en bewindregister. De voorzitter heeft de zitting gesloten en het proces-verbaal van de uitspraak zal binnen veertien dagen aan de partijen worden verstrekt.