ECLI:NL:GHDHA:2018:1740
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot schorsing van de werking van een beschikking inzake de verdeling van de gemeenschap en de onderlinge draagplicht van partijen voor schulden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 juli 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek tot schorsing van de werking van een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had eerder de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de man veroordeeld tot betaling van de helft van de bedragen die de vrouw had afgelost op gezamenlijke schulden. De man, verzoeker in hoger beroep, verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van deze beschikking, omdat hij meende in een noodtoestand te verkeren door de schuldenlast van € 77.572,- en het ontbreken van een stabiel inkomen. Hij stelde dat de beschikking was gebaseerd op onjuiste aannames en dat hij in eerste aanleg geen verweer had kunnen voeren.
De vrouw, verweerster in hoger beroep, betwistte het verzoek van de man en voerde aan dat de man geen belang had bij schorsing, aangezien de beschikking nog niet ten uitvoer was gelegd. Zij stelde dat de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing had genomen en dat de man zijn stellingen niet had onderbouwd. Het hof overwoog dat de man geen belang had bij schorsing, omdat de rechtbank enkel had geoordeeld over de onderlinge draagplicht van partijen en niet had vastgesteld dat de man in financiële nood verkeerde. Het hof wees het verzoek van de man tot schorsing af en hield de beslissing over de proceskosten aan tot de behandeling van de hoofdzaak.