ECLI:NL:GHDHA:2018:1717

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
22-003037-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernieling van auto door verdachte met opzettelijk en wederrechtelijk handelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Syrië in 1982, was beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van de ruiten van een auto op 21 april 2017 te Katwijk. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de vernieling heeft gepleegd, gebaseerd op getuigenverklaringen en forensisch bewijs, waaronder een bloedspoor dat leidde naar de woning van de verdachte. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en heeft de eerdere veroordeling vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 30 uren met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die materiële schade had geleden ter hoogte van € 4.323,96, gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van € 1.748,29, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 21 april 2017. Het hof heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, die bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. De uitspraak benadrukt de ernst van de vernieling en het gebrek aan respect voor andermans eigendom.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003037-17
Parketnummer: 09-074858-17
Datum uitspraak: 11 juni 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 7 juli 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortejaar] 1982,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 28 mei 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 april 2017 te Katwijk opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten (de ruiten van) een auto (kenteken [kentekennr.]), dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever] heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks21 april 2017 te Katwijk opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten
(deruiten van
)een auto (kenteken [kentekennr.]), dat
geheel of ten deleaan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever] heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de ontkennende verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat er geen directe verbinding is tussen de schade aan de auto en de verdachte.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de getuige [getuige] heeft verklaard dat hij vanuit (de galerij van) zijn woning, gelegen aan de [x], heeft gezien dat een man met een bruine jas meerdere malen aan het slaan was op een donkerkleurige auto, die geparkeerd stond op de gezamenlijke parkeerplaats aan de [x] en de [y]. Volgens de getuige was deze man met zijn vuisten op de ruiten van deze auto aan het slaan en heeft hij een ruit ingeslagen. De getuige heeft verklaard vervolgens te hebben gezien dat deze man de aan de [x] gelegen toegang van de flat aan de [y] is binnengegaan. Vlak daarna arriveerde de politie. De politie heeft geconstateerd dat vanaf de ingang van genoemd flatgebouw aan de zijde van de [x] een bloedspoor liep tot aan de in genoemd flatgebouw gelegen woning van de verdachte. De verdachte werd in zijn woonkamer op de bank aangetroffen met bloedende wondjes aan zijn handen. Tevens werd in de woning een bruine jas aangetroffen met daarin een document op naam van de verdachte. Gebleken is dat een aantal ruiten van voornoemde donderkleurige auto kapot waren en dat de voorruit niet volledig was ingeslagen maar wel was vernield. De politie heeft geconstateerd dat er afdrukken ter grootte van een vuist over de gehele voorruit verspreid waren.
In onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof uit een en ander af dat de verdachte degene is geweest die de ten laste gelegde vernieling kort daarvoor heeft gepleegd. Het enkele feit dat het genoemde bloedspoor geen onafgebroken verloop tussen de woning van de verdachte en de auto had doet daaraan niet af, nu niet onvoorstelbaar is dat de verdachte bij de vernieling een wond heeft opgelopen, die pas na enige tijd zodanig is gaan bloeden dat een bloedspoor werd gevormd. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van de ruiten van een auto door op de ruiten van deze auto in te slaan. Aldus heeft hij een tekort aan respect getoond voor andermans eigendom en heeft hij daarnaast aanzienlijke schade aangericht voor de benadeelde.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 4.323,96 met wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 4.323,96 met wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.748,29, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 1.748,29 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever]

Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 1.748,29 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.748,29 (duizend zevenhonderdachtenveertig euro en negenentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.748,29 (duizend zevenhonderdachtenveertig euro en negenentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
27 (zevenentwintig) dagen hechtenis, vermeerderd met de
wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 april 2017.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. S. Verheijen en mr. J.J.H.M. van Gennip, in bijzijn van de griffier mr. M.S. Ferenczy.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 juni 2018.
Mr. J.J.H.M. van Gennip is buiten staat dit arrest te ondertekenen.