ECLI:NL:GHDHA:2018:1715

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
22-000110-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van persoonlijke documenten en geldbedrag met gevangenisstraf als gevolg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Marokko in 1995 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, is schuldig bevonden aan diefstal van een koffer met belangrijke persoonlijke documenten en een geldbedrag van €3.500,-. De diefstal vond plaats op 12 april 2017 te Leiden. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar twee maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een zwaardere straf op te leggen. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de geleden materiële schade, is toegewezen tot het gevorderde bedrag van €3.500,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de diefstal. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen, omdat de verdachte de voorwaarden niet heeft nageleefd. De uitspraak benadrukt de ernst van diefstal en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000110-18
Parketnummers: 09-218535-17, 09-107323-13 (TUL) en
09-170501-15 (TUL)
Datum uitspraak: 13 juni 2018
VERSTEK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 4 januari 2018 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortejaar] 1995,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 30 mei 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en de vorderingen tenuitvoerlegging zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 12 april 2017 te Leiden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Samsonite tas en/of twee Syrische paspoorten en/of een inburgeringsdiploma en/of een Nederlands paspoort en/of een dienstplichtverklaring en/of tien zakjes Malboro-shag en/of een geldbedrag van €3500,- , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair:
hij op of omstreeks 12 april 2017 te Leiden, in elk geval in Nederland, meerdere goederen, te weten een Samsonite tas en/of twee Syrische paspoorten en/of een inburgeringsdiploma en/of een Nederlands paspoort en/of een dienstplichtverklaring en/of tien zakjes Malboro-shag en/of een geldbedrag van €3500,- heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de op grond van het bepaalde in artikel 46, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard, subsidiair dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, onder meer omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, tot een andere strafoplegging en tot een andere beslissing op de vordering van de benadeelde partij komt dan de politierechter.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op
of omstreeks12 april 2017 te Leiden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een Samsonite tas en
/oftwee Syrische paspoorten en
/ofeen inburgeringsdiploma en
/ofeen Nederlands paspoort en
/ofeen dienstplichtverklaring en
/oftien zakjes Malboro-shag en
/ofeen geldbedrag van € 3500,-,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende
aan [aangever], in elk gevalaan een ander of anderen dan aan verdachte.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Anders dan de politierechter acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ook een geldbedrag van € 3.500,00 heeft weggenomen. Het hof overweegt daartoe als volgt. In de aangifte is nauwkeurig weergegeven welke goederen in de weggenomen koffer zaten. Die opgave bleek na het terugvinden van de koffer exact te kloppen, behalve ten aanzien van het geldbedrag dat niet meer aanwezig was. Het hof ziet echter geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de aangifte en acht voldoende aannemelijk geworden dat het geldbedrag in de koffer zat op het moment van de diefstal. Naar het oordeel van het hof valt niet in te zien waarom de aangever op dat ene onderdeel van zijn aangifte geen geloof zou verdienen.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen stelt het hof voorts vast dat getuige [getuige] na de diefstal van de koffer een telefoon heeft gevonden bij het open raam in de kamer waaruit de koffer is weggenomen. De getuige heeft deze telefoon herkend als de telefoon van verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg ontkend dat de aangetroffen telefoon van hem was. Tijdens het verhoor door de politie op 5 juli 2017 heeft verdachte echter erkend dat de telefoon die door de getuige bij het open raam is aangetroffen aan hem, verdachte, toebehoorde. Gelet op de herkenning van de telefoon door de getuige en deze verklaring van de verdachte bij de politie acht het hof de ter terechtzitting in eerste aanleg door de verdachte afgelegde verklaring omtrent de wijze waarop de koffer met inhoud in zijn bezit is gekomen, ongeloofwaardig. De aanwezigheid van de telefoon van de verdachte bij het openstaande raam via welke de koffer met inhoud uit de woning is weggenomen, in samenhang met de omstandigheid dat de verdachte de koffer bij zijn ouders in de schuur heeft opgeborgen, wijst er op dat het de verdachte is geweest die de betreffende diefstal heef gepleegd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:

diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een koffer met daarin een aantal belangrijke persoonlijke documenten alsmede een aanzienlijk geldbedrag. Diefstal is een feit dat naast financiële schade voor de benadeelde ook onrustgevoelens en overlast met zich meebrengt. De wijze waarop de verdachte zich aan deze diefstal heeft schuldig gemaakt, stelt het hof qua ernst op één lijn met het insluipen in een woning. Het hof zal derhalve aansluiten bij de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) opgestelde oriëntatiepunten voor straftoemeting voor straftoemeting bij insluiping in een woning.
Het hof komt om die reden tot een hogere straf dan door de politierechter opgelegd en door de advocaat-generaal gevorderd.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte primair ten laste gelegde, tot een bedrag van € 3.500,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 3.500,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 april 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van [aangever]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 3.500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever].
Vordering tenuitvoerlegging 09-107323-13
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 17 november 2014 onder parketnummer 09-107323-13 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand met proeftijd van twee jaren, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Vordering tenuitvoerlegging 09-170501-15
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 9 oktober 2015 onder parketnummer 09-170501-15 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken met proeftijd van twee jaren, met bevel dat die gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 36f en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever], ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 12 april 2017.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 17 november 2014, parketnummer 09-107323-13, te weten van:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 9 oktober 2015, parketnummer 09-170501-15, te weten van:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. I.M. Abels, in bijzijn van de griffier mr. R.S. Hogendoorn-Matthijssen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 13 juni 2018.
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. I.M. Abels zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.