ECLI:NL:GHDHA:2018:1714

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
22-005399-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het aanwezig hebben van verdovende middelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van verschillende verdovende middelen, waaronder cocaïne, MDMA, amfetamine, hasjiesj en temazepam, op 24 juni 2012 te Rotterdam. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, maar het hof heeft deze veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw beoordeeld.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van de genoemde verdovende middelen en heeft hem veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 16 weken met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte had eerder al onherroepelijk strafbare feiten gepleegd, maar had ook een klinische behandeling ondergaan voor zijn drugsverslaving.

De uitspraak benadrukt de gevolgen van het aanwezig hebben van dergelijke middelen voor de volksgezondheid en de drugshandel. Het hof heeft de strafmaat verlaagd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn, wat heeft geleid tot een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf dan oorspronkelijk overwogen. De beslissing van het hof is genomen na zorgvuldige overweging van de bewijsvoering en de argumenten van de verdediging.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005399-13
Parketnummer: 10-810299-12
Datum uitspraak: 11 juni 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 26 november 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1978,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 28 mei 2015, 3 november 2015, 13 april 2017 en 28 mei 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is er een beslissing genomen omtrent de in beslag genomen geldbedragen zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 24 juni 2012 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 119,2 gram cocaïne en/of MDMA en/of Amfetamine, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA en/of Amfetamine, zijnde cocaïne en/of MDMA en/of Amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:
hij op of omstreeks 24 juni 2012 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 85,1 gram hasjiesj en/of temazepam, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende hasjiesj en/of temazepam, zijnde temazepam en/of hasjies een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II , dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet geheel verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op
of omstreeks24 juni 2012 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 119,2 gram cocaïne en
/ofMDMA en
/ofAmfetamine,
in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of MDMA en/of Amfetamine,zijnde cocaïne en
/ofMDMA en
/ofAmfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:
hij op
of omstreeks24 juni 2012 te Rotterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 85,1 gram hasjiesj en/of temazepam, in elk gevaleen hoeveelheid van een materiaal bevattende hasjiesj en
/oftemazepam, zijnde temazepam en
/ofhasjies een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – conform zijn overgelegde pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld dat de verdachte van de ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft hij - kort gezegd - aangevoerd dat de doorzoeking van de auto van de verdachte en daarmee ook de daarop volgende doorzoeking van diens woning onrechtmatig waren, en dat op grond daarvan alle aangetroffen verboden middelen uitgesloten dienen te worden van bewijs.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat uit het dossier, in het bijzonder de inhoud van de desbetreffende processen-verbaal en de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde getuigenverklaringen, niet zonder meer duidelijk wordt op welke grond de auto waarin de verdachte heeft gereden in de visie van de politie voor inbeslagneming vatbaar was.
Dat doet echter niets af aan het ambtsedig relaas dat in de auto van buitenaf hasjiesj, althans een daarop gelijkend materiaal, werd waargenomen. Dat het inmiddels middernachtelijk donker was leidt niet tot een andere conclusie, immers uit de ter terechtzitting door de opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] afgelegde getuigenverklaring volgt dat deze waarneming werd gedaan door met een lantaarn in de auto te schijnen. Gegeven deze waarneming bestond de bevoegdheid tot nader onderzoek naar het interieur van de auto. Uit de omstandigheid dat de auto vervolgens naar een plaats van onderzoek is overgebracht en dat daar inderdaad een onderzoek in de auto is gedaan naar de aanwezigheid van verdovende middelen, leidt het hof af dat de auto kennelijk in beslag is genomen, kennelijk op grond van de hierboven aangenomen bevoegdheid. Nu aldus de resultaten van het onderzoek in de auto rechtmatig zijn verkregen, kan niet worden geoordeeld dat het onderzoek in de woning, voor zover op de resultaten van het onderzoek in de auto berustend, onrechtmatig is geweest. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van cocaïne, MDMA, amfetamine, hasjiesj en temazepam. Het aanwezig hebben van dergelijke verdovende middelen heeft nadelige gevolgen voor de volksgezondheid en draagt – bij hoeveelheden die hetgeen voor eigen gebruik noodzakelijk is (zoals in dit geval) kennelijk overtreffen - bij aan de instandhouding van de drugshandel.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Verder heeft het hof ten gunste van de verdachte in aanmerking genomen dat hij een klinische behandeling heeft ondergaan om van zijn drugsverslaving af te komen. De verdachte is dan ook al enige tijd abstinent van alcohol en drugs.
Het hof heeft geconstateerd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu er meer dan twee jaren zijn verstreken tussen het namens de verdachte instellen van hoger beroep en het eindarrest. Het hof is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn met ruim twee jaren verdisconteerd dient te worden in de strafmaat. Het hof zal derhalve in plaats van de overwogen voorwaardelijke gevangenisstraf van 18 weken een voorwaardelijke gevangenisstraf van 16 weken opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. € 5,00
2. € 5,15
3. € 75,10
4. € 775,00
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius, mr. S. Verheijen en mr. J.J.H.M. van Gennip, in bijzijn van de griffier mr. M.S. Ferenczy.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 juni 2018.
Mr. J.J.H.M. van Gennip is buiten staat dit arrest te ondertekenen.