ECLI:NL:GHDHA:2018:1704

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
2200378115
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in een woning met vuurwerk rond de jaarwisseling 2013/2014

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juli 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van brandstichting in een woning te Herkingen op 1 januari 2014, waarbij vuurwerk werd gebruikt. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, rekening houdend met de jeugdige leeftijd van de verdachte, zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid en de overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen met zich meebracht. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar het hof heeft besloten het vonnis te vernietigen en opnieuw recht te doen. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 220 uren. Het hof heeft de strafmaat gematigd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische toestand en jeugdige leeftijd.

De uitspraak benadrukt de ernst van brandstichting en de gevolgen daarvan voor de samenleving, maar houdt ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en de verplichting tot deelname aan ambulante behandeling.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003781-15
Parketnummer: 10-712038-14
Datum uitspraak: 11 juli 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 18 augustus 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[Medeverdachte 3],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
volgens opgave van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep wonend aan [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 28 september 2016 en 27 juni 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met, naast de wettelijk voorgeschreven algemene voorwaarden, als bijzondere voorwaarden – kort gezegd – een meldplicht, een verplichting om mee te werken aan intake/nader onderzoek en/of diagnostiek bij een forensische ambulante zorginstelling en het zich houden aan de daaruit voortkomende adviezen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 januari 2014 te Herkingen, gemeente Goeree-Overflakkee, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres], welke woning deel uitmaakte van een aaneengesloten bebouwing, immers heeft / hebben verdachte en / of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk (een stuk) vuurwerk (Cobra 6) ontstoken en/of in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een restant van) vuurwerk (Cobra 6), althans met (een) brandbare stof(fen), en/of (vervolgens) dit brandende stuk vuurwerk door de brievenbus (en/of aldus in de hal van die woning) gegooid,
ten gevolge waarvan brand is ontstaan in de hal van die woning en/of de brievenbus van de voordeur en/of een gordijn en/of een deurmat en/of schoeisel en/of kleding in die hal geheel of gedeeltelijk is / zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor één of meer belende voordeur(en) en/of inboedels van de belendende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of één of meerdere zich in die belendende woning(en) bevindende perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf, en dat het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder oplegging van reclasseringstoezicht - ook als dit ambulante behandeling inhoudt - als bijzondere voorwaarde.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 01 januari 2014 te Herkingen, gemeente Goeree-Overflakkee, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [adres], welke woning deel uitmaakte van een aaneengesloten bebouwing, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (een stuk) vuurwerk (Cobra 6) ontstoken en (vervolgens) dit brandende stuk vuurwerk door de brievenbus
gedaan,
ten gevolge waarvan brand is ontstaan in de hal van die woning en de brievenbus van de voordeur en een gordijn en een deurmat en schoeisel en kleding in die hal geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor [aangever 1] en [aangever 2] te duchten was.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan – kort gezegd – brandstichting in een woning, op de wijze als nader omschreven in de bewezenverklaring. De verdachte treft het ernstige verwijt dat door de brandstichting niet alleen gemeen gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar voor de bewoners van die woning, die op het moment van de brand lagen te slapen, is ontstaan.
De verdachte heeft aldus een zeer gevaarlijke situatie doen ontstaan, waarbij levens in de waagschaal zijn gesteld. Tevens is grote schade toegebracht aan de woning en de daarin aanwezige goederen. Vanwege de brandschade was de woning drie maanden niet bewoonbaar, aldus de verklaring van de aangever.
Dergelijke brandstichtingen zijn ernstige feiten, die angst en onrust in de samenleving en zeker in een kleine gemeenschap als die van Herkingen veroorzaken.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van 6 juni 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbaar feiten.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de inhoud van de diverse omtrent de persoon van de verdachte uitgebrachte rapportages, meer in het bijzonder het advies van Reclassering Nederland d.d. 1 mei 2015, alsmede op hetgeen omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht. Voorts heeft het hof acht geslagen op de rapporten van een psychiatrisch en een psychologisch onderzoek Pro Justitia (respectievelijk d.d. 22 maart 2015 en d.d. 28 januari 2015) waaruit blijkt dat bij de verdachte onder meer sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van dysthymie en een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Voorts blijkt uit die rapporten dat de belangrijkste factor bij het delict zijn hoge beïnvloedbaarheid is geweest, gerelateerd aan het feit dat zijn persoonlijkheid nog niet volgroeid was. De verdachte wordt door de deskundigen verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven dat hij de (niet aan hem te wijten) vertraging in de behandeling van de zaak in hoger beroep als zeer belastend heeft ervaren. Het hof houdt daar rekening mee. Voorts neemt het hof in matigende zin de verminderde toerekeningsvatbaarheid ten tijde van de brandstichting in aanmerking. Tevens neemt het hof in aanmerking dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft laten blijken dat hij het verwerpelijke van zijn handelen inziet.
De raadsman heeft betoogd dat toepassing moet worden gegeven aan het adolescentenstrafrecht.
Het hof ziet geen aanleiding om de verdachte te berechten volgens het zogenoemde “adolescentenstrafrecht”.
Wel zal het hof bij de strafmaat in het voordeel van de verdachte rekeninghouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van het delict en de beperkingen in de persoon van de verdachte, waarbij het hof evenals de rechtbank de verdachte zal aanmerken als verminderd toerekeningsvatbaar (uitgaande van de driepuntschaal).
Gelet op hetgeen is gebleken omtrent de persoon van de verdachte acht het hof op dit moment sterke contra-indicaties aanwezig voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof is van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
De voorwaardelijke gevangenisstraf dient er toe de verdachte ervan te weerhouden zich wederom schuldig te maken aan soortgelijke of andere strafbare feiten. Aan de voorwaardelijke straf zal het hof de na te noemen algemene en bijzondere voorwaarden verbinden.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat in beginsel een geheel onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren alleszins gerechtvaardigd is. Het hof heeft evenwel geconstateerd dat het hoger beroep niet binnen twee jaren na het instellen ervan is afgedaan en dat de termijn voor de berechting in hoger beroep met ruim tien maanden is overschreden. Wat betreft de totale duur van de behandeling in hoger beroep is dan ook sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Deze overschrijding is niet aan de verdediging te wijten. Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn in de strafmaat verdisconteren en - in plaats van de overwogen taakstraf voor de duur van 240 uren - een taakstraf voor de duur van 220 uren opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte:
  • zich voor het einde van een proeftijd van
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel
  • de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:

  • zich bij Reclassering Nederland zal melden en gedurende de proeftijd zal blijven melden, zolang en zo frequent als die reclasseringsinstelling dat noodzakelijk vindt;
  • zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen die zullen worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dit noodzakelijk acht, ook als die aanwijzingen inhouden dat de verdachte verplicht is mee te werken aan een ambulante behandeling, voor zover en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te
houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte
ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
220 (tweehonderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
110 (honderdtien) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. H. van den Heuvel, mr. S.A.J. van 't Hul en mr. M.J. de Haan-Boerdijk, in bijzijn van de griffier mr. H. Hafti.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 juli 2018.