ECLI:NL:GHDHA:2018:1688

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
22-005768-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel van een minderjarige in de prostitutie en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is veroordeeld voor mensenhandel van een minderjarige, waarbij een 17-jarig meisje uit een zorginstelling gedurende vier maanden is uitgebuit in de prostitutie. De verdachte heeft het slachtoffer geworven, vervoerd en gehuisvest met het oog op seksuele uitbuiting. Het hof heeft het verweer van de verdediging, dat er sprake was van schending van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, verworpen. De vordering van de benadeelde partij voor immateriële schade is toegewezen tot een bedrag van 4000 euro. De verdachte is vrijgesproken van mensenhandel van een meerderjarige aangeefster, omdat er onvoldoende bewijs was voor het gebruik van dwangmiddelen. De uiteindelijke straf is 17 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Het hof heeft in zijn overwegingen de ernst van de feiten en de kwetsbaarheid van het slachtoffer benadrukt, evenals de gevolgen die het misbruik voor het slachtoffer heeft gehad. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor haar daden en heeft enkel gehandeld uit financieel gewin. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier was aanwezig.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005768-16
Parketnummers: 10-750025-15 en 10-750290-16
Datum uitspraak: 27 juni 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1993,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
13 juni 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven en is het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf. Tot slot is omtrent de vordering van de benadeelde partij beslist als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2014 tot en met 13 december 2014 te Rotterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander, te weten
- [ slachtoffer 1] (geboren op [geboortejaar] 1994), en/of
(lid 1, onder 1°)
door dwang, geweld en/of één of meer (andere) feitelijkheden, en/of door dreiging met geweld en/of andere feitelijkheden, afpersing, misleiding, door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van de kwetsbare positie, heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van (seksuele) uitbuiting van die [slachtoffer 1], en/of
(lid 1, onder 4°)
(telkens) met één of meer van de onder 1° van dit artikel genoemde middelen die [slachtoffer 1] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van (seksuele) arbeid en/of diensten, en/of de onder 1° van dit artikel genoemde omstandigheden enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan zij, verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van (seksuele) arbeid en/of diensten, en/of
(lid 1, onder 6°)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de (seksuele) uitbuiting van die [slachtoffer 1], en/of
(lid 1, onder 9°)
(telkens) met één of meer van de onder 1° genoemde middelen die [slachtoffer 1] heeft bewogen haar, verdachte en/of diens mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met en/of voor een derde, immers heeft zij, verdachte, en/of een of meer van haar mededader(s)
- ( een) advertentie(s) gemaakt, geplaatst en/of verspreid waarin escortservices werden aangeboden, en/of
- die [slachtoffer 1] verzocht om tegen betaling seksuele handelingen te verrichten, en/of
- voor die [slachtoffer 1] met (een) klant(en) (telefonisch) (een) afspra(a)k(en) gemaakt, en/of
- die [slachtoffer 1] vervoerd en/of gebracht en/of doen vervoeren/brengen naar een prostitutielocatie en/of
- het door die [slachtoffer 1] verdiende geld (deels) ingenomen en/of doen innemen en/of (deels) aangewend voor eigen gebruik en/of;
- het door [slachtoffer 1] verdiende van (een) klant(en) in ontvangst genomen en/of in ontvangst doen nemen en/of
- die [slachtoffer 1] opgedragen, het door haar verdiende geld aan haar, verdachte, af te geven en/of te doen geven en/of
- die [slachtoffer 1] in haar woning laten verblijven en/of
- een woning ter beschikking doen stellen waar die [slachtoffer 1] haar werkzaamheden kon verrichten;
2:
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2014 tot en met [geboortejaar] 2015 te Rotterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) ander(en), te weten
- [ slachtoffer 2] (geboren op [geboortejaar] 1997)
(lid 1, onder 2°)
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van (seksuele) uitbuiting van die [slachtoffer 2], terwijl die [slachtoffer 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en/of
(lid 1, onder 5°)
die [slachtoffer 2] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling, dan wel ten aanzien van die [slachtoffer 2] enige handeling heeft ondernomen waarvan zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die handelingen, terwijl die [slachtoffer 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, en/of
(lid 1, onder 8°)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van [slachtoffer 2] met of voor een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers heeft/hebben/is/zijn zij en/of haar medeverdachte(n)
- ( een) advertentie(s) gemaakt, geplaatst en/of verspreid waarin escortservices werden aangeboden, en/of
- die [slachtoffer 2] verzocht om tegen betaling seksuele handelingen te verrichten, en/of
- voor die [slachtoffer 2] met (een) klant(en) (telefonisch) (een) afspra(a)k(en) gemaakt, en/of
- die [slachtoffer 2] vervoerd naar (een) klant(en), en/of
- het door die [slachtoffer 2] verdiende geld (deels) ingenomen en/of beheerd en/of (deels) aangewend voor eigen gebruik; - die [slachtoffer 2] naar (een) klant(en) vervoerd en/of gebracht, en/of
- het geld van voornoemde klant(en) in ontvangst genomen, en/of
- die [slachtoffer 2] opgedragen, het door haar/hen verdiende geld aan haar, verdachte en/of haar mededader(s) af te geven;
3:
zij in of omstreeks de periode van 28 februari 2015 tot en met 18 juni 2015 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, voorhanden heeft gehad:
- een wapen van categorie II en/of categorie III, te weten een alarmrevolver, althans een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp
- munitie van categorie III, te weten zes patronen van het kaliber 9 mm.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat een veroordeling van het onder 1 tenlastegelegde dient te volgen. Anders dan de rechtbank stelt het Openbaar Ministerie zich op het standpunt dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is geweest van misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en van misbruik van een kwetsbare positie en voorts dat sprake is geweest van opzettelijk voordeel trekken uit uitbuiting, zoals nader uiteengezet in het ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde schriftelijk requisitoir.
De raadsman van de verdediging heeft vrijspraak bepleit, zoals nader is uiteengezet in de ter terechtzitting overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen.
Het hof stelt vast op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting dat de aangeefster [slachtoffer 1] een jonge, aan wiet en cocaïne verslaafde vrouw was, met een moeilijke, door seksueel misbruik gekenmerkte jeugd.
De aangeefster heeft bij de politie verklaard dat ze vanuit haar wens om makkelijk geld te verdienen, gelet op haar penibele financiële situatie, de haar door de verdachte opgelegde slechte werkomstandigheden bestaande uit het afwerken van (veel) meer klanten dan ze wilde en bij een in haar beleving oneerlijke verdeling van de opbrengsten van haar prostitutiewerkzaamheden heeft geaccepteerd in ruil voor onder andere het aanleveren van klanten, het regelen van huisvesting en het rijden naar klanten.
Het hof stelt voorts vast dat de verdachte tot op heden een beroep heeft gedaan op haar zwijgrecht.
Op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting kan, nu voldoende wettig en overtuigend (steun-)bewijs ontbreekt, niet worden bewezen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de tenlastegelegde dwangmiddelen, waaronder misbruik van de kwetsbare positie van de aangeefster of misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. Er blijkt bijvoorbeeld niet van een verband tussen de eventuele kennis bij de verdachte over de verslaafdheid van de aangeefster [slachtoffer 1] en de omstandigheden waaronder zij haar prostitutiewerkzaamheden verrichtte.
Evenmin kan op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend worden bewezen dat sprake is geweest van een uitbuitingssituatie waarin de aangeefster [slachtoffer 1] zou hebben gewerkt. De verklaring van de getuige [getuige] dat hij wel eens heeft gehoord dat de aangeefster [slachtoffer 1] wilde stoppen en dat de verdachte dan zei dat het druk was en dat ze nog een uurtje kon werken en dat [slachtoffer 1] daar dan mee akkoord ging (p. 129), acht het hof onvoldoende steunbewijs voor de door de aangeefster [slachtoffer 1] op dit punt afgelegde verklaringen.
Dat geldt eveneens voor het aan de verdachte tenlastegelegde ‘voordeel trekken uit’ in de zin van artikel 273f, lid 1, onderdeel 6 Sr. De verklaring van de getuige [getuige] bij de politie houdt in dat hij heeft gezien dat 1/3 van de 500,- euro van het door de aangeefster [slachtoffer 1] verdiende geld naar de aangeefster zou zijn gegaan en het overige naar de verdachte en een bedrag van tussen de 30,- en 50,- euro naar een derde persoon (p. 112). Het hof is van oordeel dat deze enkele verklaring onvoldoende steun biedt voor het bewijs van genoemd bestanddeel.
Nu ook overigens geen (steun-)bewijs voor handen is, ontbreekt naar het oordeel van het hof derhalve het wettig en overtuigend bewijs voor de onder 1 ten laste gelegde mensenhandel van de aangeefster [slachtoffer 1] door de verdachte, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Verweer van de verdediging ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit, omdat de verklaring van [slachtoffer 2] niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. De verklaring van [slachtoffer 1] dient in ieder geval als onvoldoende consistent te worden beschouwd en kan derhalve niet als steunbewijs dienen. Dat voorts [slachtoffer 2] de juiste (werk-)adressen heeft weten aan te wijzen vormt evenmin voldoende steunbewijs voor de verdenking van mensenhandel.
Het Openbaar Ministerie sluit zich aan bij de bewezenverklaring en de daartoe door de rechtbank gehanteerde bewijsmiddelen in het vonnis van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
Het hof stelt in dit verband de volgende aan de bewijsmiddelen ontleende feiten vast.
a. Op 3 maart 2015 heeft [slachtoffer 2], geboren [geboortejaar] 1997, bij de politie een verklaring afgelegd dat zij samen met [persoon] op bezoek ging bij de verdachte in Rotterdam-Noord. Zij had tijdens dit bezoek een gesprek met de verdachte over het werken in de prostitutie. De verdachte vertelde aan [slachtoffer 2] dat zij klanten kon regelen voor [slachtoffer 2]. Zij spraken samen af dat [slachtoffer 2] zou gaan werken in de prostitutie. De verdachte heeft [slachtoffer 2] na dit eerste gesprek in haar auto teruggebracht naar de jeugdzorginstelling ‘[x]’ te Vlaardingen. De verdachte had volgens [slachtoffer 2] een zwarte auto met een deuk aan de achterkant bij de lampen. [slachtoffer 2] verklaart dat het rond september 2014 was (zie proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 3 maart 2015, p. 73 e.v.). [1]
Voor hun tweede ontmoeting zond de verdachte [slachtoffer 2] een bericht via WhatsApp. De verdachte vertelde aan [slachtoffer 2] dat zij een huis had geregeld bij de Slinge in Rotterdam. [slachtoffer 2] kon daar komen werken als prostituee. De verdachte heeft [slachtoffer 2] vervolgens opgehaald bij [x], waar zij eerst door [slachtoffer 2] werd voorgesteld aan de woongroep. Vervolgens zijn zij naar Rotterdam-Zuid gereden. Zij stopten bij een [supermarkt] en een flatgebouw van drie of vier verdiepingen hoog. Er kwam een man met rastahaar. Zij liepen samen met hem het flatgebouw in. Zij liepen twee trappen op naar de tweede verdieping en wachtten voor een deur. Omdat de rastaman de deur niet open kreeg, zijn [slachtoffer 2] en de verdachte teruggekeerd naar de auto van de verdachte. Zij hebben daar een tijd gewacht totdat de rastaman weer belde. De verdachte is daarop achter de rastaman aangereden naar het tweede blok aan de linkerkant. De verdachte en [slachtoffer 2] zijn vervolgens achter de man aan het gebouw in gelopen naar een woning op een hoek van de eerste verdieping. De deur van de woning was aan de linkerzijde van de trap. In die woning heeft [slachtoffer 2] op die dag als prostituee seksuele contacten gehad met acht à negen klanten (zie proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 3 maart 2015, p. 73 e.v.).
Op 12 maart 2015 zijn verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] met [slachtoffer 2] in een onherkenbaar politiemotorvoertuig gaan rijden, zodat [slachtoffer 2] de locaties kon aanwijzen waarover zij in het hierboven genoemde proces-verbaal van verhoor getuige eerder had verklaard. [slachtoffer 2] gaf tijdens deze autorit zelf aan waar de verbalisanten heen moesten rijden, waar zij moesten stoppen en hoe zij moesten rijden. De verbalisanten zijn met [slachtoffer 2] naar de [z]straat te Rotterdam gereden. Op de kruising [z]straat, [z]singel en de [z]straat zijn zij linksaf de [z]straat ingereden. Halverwege de [z]straat zei [slachtoffer 2] dat ze deze straat herkende en dat hier de woning van [verdachte] was. Aan het einde van de straat vroeg [slachtoffer 2] of zij rechtsaf wilden gaan. Zij reden een doodlopend stukje in langs de singel waar het flatgebouw van de [z]straat op uitkijkt ([kade]). [slachtoffer 2] vroeg of de verbalisanten even wilden stoppen. Zij verklaarde dat in die flat [verdachte] woonachtig was. [slachtoffer 2] verklaarde dat [verdachte] op de eerste verdieping woonde, verder dacht zij dat het de tweede woning vanaf de rechterzijde van de flat was. Het kon ook de derde woning zijn. Vervolgens zijn de verbalisanten achteruit gereden en rechtsaf de [z]straat in gereden in de richting van de [z]straat. Ter hoogte van de toegangsdeur van de flat aan de [z]straat zei [slachtoffer 2] dat zij de auto van [verdachte] herkende. Zij wees naar een zwarte Opel Astra voorzien van het kenteken [nr.] en zei dat ze het voertuig herkende aan de schade die aan de zijkant van de passagierszijde zat. De verbalisanten zagen dat er op de aangewezen plek schade was. De verbalisanten zijn met [slachtoffer 2] gereden in de richting van de Slinge te Rotterdam. [slachtoffer 2] had eerder verklaard dat zij gewerkt had vanuit een woning vlakbij de Plusmarkt die was gelegen in de omgeving van de Slinge. Uit onderzoek was gebleken dat er een Plusmarkt was gevestigd op de hoek Schere met de Langenhorst. De verbalisanten zijn via de Dordtsestraatweg rechtsaf de Slinge opgereden. Op de kruising van de Slinge met de Langenhorst zijn zij rechtsaf geslagen. Bij de eerste kruising van de Langenhorst en de Schere zei [slachtoffer 2] dat zij linksaf de Schere op moesten rijden. Vervolgens moesten de verbalisanten van haar linksaf de [straat] inrijden. Hier gaf [slachtoffer 2] aan het begin van de straat aan dat [verdachte] destijds haar auto had geparkeerd aan de rechterzijde van de straat. [slachtoffer 2] wees naar het portiek aan de linkerzijde met de nummers 2 tot met 54 en zei dat ze daar met [verdachte] en de rastaman was geweest. Zij konden toen echter de woning niet in. [slachtoffer 2] wees het portiek van [adres] aan. Dit was het portiek waar de rastaman vandaan was gekomen. Vervolgens zijn de verbalisanten met [slachtoffer 2] rechtdoor de straat uitgereden en rechtsaf de [adres] op.
[slachtoffer 2] stuurde de verbalisanten rechtsaf de [adres]in. Ter hoogte van de [adres] moesten de verbalisanten van haar stoppen. [slachtoffer 2] zei dat ze gewerkt had in het hoekhuis op de eerste woonlaag. Deze woning had als adres [adres] (zie proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 maart 2015, p. 91-92).
De getuige [slachtoffer 1] heeft bij de politie verklaard tijdens het intakegesprek op 23 december 2014 dat de verdachte nog twee meisjes had werken. Eén van deze meisjes was waarschijnlijk minderjarig. Het zou om een negroïde meisje gaan. De getuige wist dat het meisje in een woongroep woonde, omdat zij en [verdachte] haar daar een keer hadden opgehaald. De woongroep was vlakbij een rotonde in Vlaardingen (zie proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 december 2014, p. 12-13).
Voorts heeft de getuige [slachtoffer 1] verklaard dat zij samen met de verdachte dit meisje heeft opgehaald bij het Verploeg Chausserplein (fonetisch) in Vlaardingen (het hof begrijpt: het Verploegh Chasséplein te Vlaardingen (p. 34 en 45).
Voorts heeft de getuige [slachtoffer 1] nog verklaard dat zij voor de verdachte in de prostitutie heeft gewerkt. [slachtoffer 1] verklaart op het [adres] een keertje in de prostitutie te hebben gewerkt. Ze wist niet precies waar het was maar wel in Rotterdam. Op de hoek van straat zat een [supermarkt] (zie proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] d.d. 9 februari 2015, p. 28 e.v., i.h.b. p. 35.)
Het adres van [x] is [adres] Vlaardingen. Het is gelegen aan een rotonde in Vlaardingen (zie proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 januari 2015, p. 65-66).
De verdachte [verdachte] was woonachtig aan de [z]straat te Rotterdam en stond daar sinds 14 april 2014 ingeschreven (zie proces-verbaal van bevindingen van 10 juni 2015, p. 139.
Het hof overweegt op grond van de genoemde bewijsmiddelen dat de verklaring van de minderjarige [slachtoffer 2] steun vindt in de verklaring van [slachtoffer 1] die [slachtoffer 2] aanwijst als het minderjarige meisje dat voor verdachte in de prostitutie heeft gewerkt. [slachtoffer 1] verklaart ook dat de verdachte wist dat [slachtoffer 2] verbleef in een woongroep in Vlaardingen en dat de verdachte en [slachtoffer 1] daar ook waren geweest om [slachtoffer 2] op te halen. Voorts volgt uit de genoemde bewijsmiddelen dat [slachtoffer 2] zowel de woning van de verdachte weet aan te wijzen waar zij met de verdachte over de prostitutiewerkzaamheden heeft gesproken, als de locatie waar zij als prostituee één dag heeft gewerkt. Deze locatie is ook door getuige [slachtoffer 1], die voor de verdachte in de prostitutie heeft gewerkt, als een werkplek aangewezen.
Het hof verwerpt het verweer. Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de getuigenverklaring van [slachtoffer 1] voldoende consistent is en als steunbewijs kan dienen voor de verklaring van [slachtoffer 2].
Verweer feit 3
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde, omdat het enkel aantreffen van het wapen in de woning van cliënte onvoldoende is om te komen tot een veroordeling. Het wapen op de foto’s komt volgens de raadsman niet overeen met het in beslag genomen wapen. De foto’s leveren derhalve geen steunbewijs op.
Het Openbaar Ministerie sluit zich aan bij de bewezenverklaring en de daartoe door de rechtbank in het vonnis gehanteerde bewijsmiddelen voor het onder 3 bewezenverklaarde feit.
Het hof ontleent allereerst de volgende feiten aan de bewijsmiddelen.
a. Op 18 juni 2015 is tijdens een doorzoeking van de woning van de verdachte aan de [z]straat te Rotterdam op een keukenkast, een zilverkleurig Vuurwapen (alarmrevolver) aangetroffen. Het voorwerp is in beslaggenomen (zie Algemeen proces-verbaal, onderzoek [y], proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 18 juni 2015 met nr. PL1700-2014501740, p. 12 e.v.).
Op 22 juni 2015 is door verbalisant [verbalisant 3], een onderzoek ingesteld naar de uitgelezen gegevens op de onder de verdachte inbeslaggenomen telefoon. Op een compilatie van kleurenfoto’s (afbeelding 8 op p. 239) zijn de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] te zien met in hun handen een zilverkleurig vuurwapen (zie proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juni 2015, p. 222-223).
In het dossier bevinden zich kleurenfoto’s van de in beslag genomen voorwerpen. (zie Zaaksproces-verbaal [z]dwars, Omschrijvingsproces-verbaal Wet wapens en munitie d.d. 29 juni 2015, p. 15 en 16).
Het hof overweegt dat de vuurwapens die te zien zijn op de onder b en c genoemde kleurenfoto’s soortgelijk zijn omdat de vuurwapens sterke overeenkomsten vertonen. Gelet op deze bevinding acht het hof het anders dan de verdediging niet aannemelijk dat de verdachte zich er niet van bewust was dat het op een kastje in de keuken van haar woning aangetroffen vuurwapen (met munitie) zich in haar huis bevond. Het hof acht de genoemde bewijsmiddelen, alsmede de waarneming dat het op de foto’s om een sterk gelijkend vuurwapen gaat, voldoende redengevend om het oordeel te kunnen dragen dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen (met munitie) en dat zij daarover de beschikkingsmacht had.
Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2:
zij
op één of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 september 2014 tot en met
[geboortejaar] 201523 december 2014te Rotterdam,
in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een
)ander
(en), te weten
- [ slachtoffer 2] (geboren op [geboortejaar] 1997)
(lid 1, onder 2°)
heeft
geworven,vervoerd
,en overgebracht,
gehuisvest en/of opgenomen,met het oogmerk van
(seksuele
)uitbuiting van die [slachtoffer 2], terwijl die [slachtoffer 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt
,en
/of
(lid 1, onder 5°)
die [slachtoffer 2] ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met
of vooreen derde tegen betaling,
dan wel ten aanzien van die [slachtoffer 2] enige handeling heeft ondernomen waarvan zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die handelingen,terwijl die [slachtoffer 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt
,en
/of
(lid 1, onder 8°)
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van [slachtoffer 2] met
of vooreen derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer 2] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt, immers heeft
/hebben/is/zijnzij
en/of haar medeverdachte(n)
-
(een
)advertentie
(s)gemaakt
,engeplaatst
en/of verspreidwaarin escortservices werden aangeboden
,en
/of
-
die [slachtoffer 2] verzocht om tegen betaling seksuele handelingen te verrichten, en/of
- voor die [slachtoffer 2] met
(een)klant
(en
) (telefonisch
) (een)afspra
(a)k
(en
)gemaakt
,en
/of
- die [slachtoffer 2] vervoerd naar
(een)klant
(en
),en
/of
- het door die [slachtoffer 2] verdiende geld
(deels
)ingenomen en
/of beheerd en/of (deels
)aangewend voor eigen gebruik;
- die [slachtoffer 2] naar (een) klant(en) vervoerd en/of gebracht, en/of
- het geld van voornoemde klant(en) in ontvangst genomen, en/of
- die [slachtoffer 2] opgedragen, het door haar/hen verdiende geld aan haar, verdachte en/of haar mededader(s) af te geven;
3:
zij in
of omstreeksde periode van 28 februari 2015 tot en met 18 juni 2015 te Rotterdam,
in elk geval in Nederland,voorhanden heeft gehad:
- een wapen van categorie II en
/ofcategorie III, te weten een alarmrevolver
, althans een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerpen
- munitie van categorie III, te weten zes patronen van het kaliber 9 mm.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Mensenhandel, jegens een persoon die de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorieën II en III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel door uitbuiting van een minderjarig en zeer kwetsbaar meisje. De verdachte wist dat het meisje minderjarig was en verbleef op een woongroep bij (jeugd)zorgorganisatie ‘[x]’ te Vlaardingen. Desalniettemin heeft zij van het slachtoffer foto’s gemaakt voor een advertentie waarin escortservices werden aangeboden en deze advertentie op internet geplaatst. De verdachte heeft vervolgens op één en dezelfde dag voor het slachtoffer acht à negen klanten geregeld, waarbij het slachtoffer seksuele handelingen met deze klanten heeft verricht. Het geld dat het slachtoffer verdiende werd door de verdachte grotendeels ingenomen.
Dit is een zeer ernstig en verwerpelijk feit, waarbij de verdachte geen enkel oog heeft gehad voor de grote kwetsbaarheid en de lichamelijke en geestelijke integriteit van het minderjarige slachtoffer. Slachtoffers van een dergelijk feit kunnen doorgaans nog lange tijd de psychische gevolgen ervan ondervinden. Dat daar ook sprake van is in de onderhavige zaak blijkt uit de recente brief van de ambulant begeleider van [x] d.d. 24 mei 2018 met betrekking tot het slachtoffer. Het slachtoffer kampt volgens haar begeleider nog steeds dagelijks met de gevolgen van het misbruik. Haar vertrouwen in mensen is geschaad en het onderhouden van sociale contacten valt haar dermate zwaar dat zij in een sociaal isolement is terecht gekomen. Ook uit de brief van Stichting Humanitas d.d. 23 mei 2018 kan worden opgemaakt dat het slachtoffer nog dagelijks problemen ondervindt door wat zij dankzij het criminele gedrag van de verdachte heeft meegemaakt. Zij heeft veel last van angsten, paniekgevoelens en slaapproblemen die alle zijn ontstaan nadat zij door de actieve bemoeienis van de verdachte in de prostitutie aan het werk is gegaan.
De verdachte is op geraffineerde wijze te werk gegaan en heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de grote kwetsbaarheid en de jeugdige leeftijd van het slachtoffer. De verdachte heeft puur uit geldelijk gewin gehandeld. Het hof rekent haar dit ernstig aan. Het hof rekent het de verdachte bijzonder zwaar aan dat zij het minderjarige slachtoffer heeft opgehaald uit een zorginstelling, een plek waar jongeren die hulp behoeven, veilig moeten kunnen wonen.
Hier komt nog bij dat de verdachte tot op heden geen verantwoordelijkheid heeft willen nemen voor haar handelen.
Naast dit ernstige feit heeft de verdachte zich tevens schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit op de wijze
zoals is bewezenverklaard.
Het hof overweegt op grond van het bovenstaande dat de in eerste aanleg opgelegde straf onvoldoende recht doet aan alle door het hof in ogenschouw genomen omstandigheden.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 mei 2018 waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van verduistering.
Uit het zich in het dossier bevindende reclasseringsrapportages blijkt dat de verdachte moeilijk leerbaar/begeleidbaar is vanwege een negatieve houding die zij aanneemt. Zowel rechterlijk ingrijpen als de bemoeienis van de reclassering blijken niet te hebben geresulteerd in een positieve gedragsverandering.
De verdachte is een jonge alleenstaande moeder van twee jonge (thuiswonende) kinderen en heeft behalve haar moeder geen sociaal netwerk waar zij op terug kan vallen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een aanzienlijke gevangenisstraf passend en geboden is. Het hof ziet in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte echter aanleiding om geen hogere onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf op te leggen dan het voorarrest. Het voorwaardelijk deel van de straf heeft mede het doel de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een totaalbedrag van € 21.557,50.
In hoger beroep is deze vordering primair aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 21.557,50. Voorts is de materiële vordering in zoverre aangepast dat subsidiair een bedrag wordt gevorderd van € 9.500,-.
Nu de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 5.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 5.000,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 4.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 december 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 4.000,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57, 63 en 273f van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen zoals hiervoor overwogen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
17 (zeventien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.000,- (vierduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 4.000,- (vierduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 23 december 2014.
Dit arrest is gewezen door mr. M.I. Veldt-Foglia,
mr. A.J.M. Kaptein en mr. R.J. de Bruijn,
in bijzijn van de griffier mr. C.M.A. Ellens-Veenhof.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 juni 2018.

Voetnoten

1.Daar waar in dit arrest bij deze bewijsoverwegingen paginanummers staan vermeld, betreft dat, tenzij anders vermeld, verwijzingen naar bewijsmiddelen in het Zaaksproces-verbaal Sluijsbaan met het nummer RTRCC/15/101 van onderzoek [y].