ECLI:NL:GHDHA:2018:1684
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Verzoek om eenhoofdig gezag afgewezen; geen belemmering om gezag uit te oefenen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om alleen het gezag over zijn minderjarige dochter te verkrijgen. De vader was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Den Haag van 21 juni 2017, waarin zijn verzoek om eenhoofdig gezag was afgewezen. De vader voerde aan dat er problemen waren bij de gezamenlijke uitoefening van het gezag, onder andere door de moeder die volgens hem onterecht de politie of crisisdienst op hem afstuurde. Hij stelde dat de minderjarige, geboren in 2004, last had van de huidige situatie en dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat zij klem of verloren zou raken.
De moeder verweerde zich tegen het verzoek van de vader en stelde dat zij altijd meewerkte aan de hulpverlening voor de minderjarige. De gecertificeerde instelling, die betrokken was bij de zorg voor de minderjarige, gaf aan dat zij zich richtte op het vinden van de juiste hulpverlening. Het hof oordeelde dat er onvoldoende grond was om het gezamenlijk gezag te beëindigen en dat de situatie rondom de minderjarige zorgelijk was, maar dat een wijziging van het gezag niet in haar belang was. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.