ECLI:NL:GHDHA:2018:1684

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
200.223.521/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om eenhoofdig gezag afgewezen; geen belemmering om gezag uit te oefenen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader om alleen het gezag over zijn minderjarige dochter te verkrijgen. De vader was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Den Haag van 21 juni 2017, waarin zijn verzoek om eenhoofdig gezag was afgewezen. De vader voerde aan dat er problemen waren bij de gezamenlijke uitoefening van het gezag, onder andere door de moeder die volgens hem onterecht de politie of crisisdienst op hem afstuurde. Hij stelde dat de minderjarige, geboren in 2004, last had van de huidige situatie en dat er een onaanvaardbaar risico bestond dat zij klem of verloren zou raken.

De moeder verweerde zich tegen het verzoek van de vader en stelde dat zij altijd meewerkte aan de hulpverlening voor de minderjarige. De gecertificeerde instelling, die betrokken was bij de zorg voor de minderjarige, gaf aan dat zij zich richtte op het vinden van de juiste hulpverlening. Het hof oordeelde dat er onvoldoende grond was om het gezamenlijk gezag te beëindigen en dat de situatie rondom de minderjarige zorgelijk was, maar dat een wijziging van het gezag niet in haar belang was. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.223.521/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 17-755
zaaknummer rechtbank : C/09/526239
beschikking van de meervoudige kamer van 20 juni 2018
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.F.M. van Weegberg te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.G.W.M. Geurts te Duiven.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van belang kan zijn, is aangemerkt:
de Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
locatie: Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,
locatie: Den Haag
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 21 juni 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 20 september 2017 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 juni 2017 (hierna: de bestreden beschikking).
2.2
De moeder heeft op 9 oktober 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof is voorts van de zijde van de vader op 28 september 2017 ingekomen een journaalbericht van 27 september 2017 met bijlagen.
2.4
De raad heeft het hof bij brief van 12 oktober 2017, ingekomen op 17 oktober 2017, bericht dat de raad in eerste aanleg op verzoek van de rechtbank bij de zitting aanwezig is geweest in het kader van triage en advies, dat dit niet heeft geleid tot een nader verzoek om een raadsrapport en dat de raad conform de afspraak niet ter zitting aanwezig zal zijn.
2.5.
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de minderjarige gesproken.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 30 mei 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
 de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
 de advocaat van de moeder;
 de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] .
De moeder is, met opgaaf van redenen, niet verschenen.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
 uit het in 2010 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - geboren: [de minderjarige] , [in] 2004 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige);
 partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarige;
 de minderjarige heeft haar hoofdverblijfplaats bij de vader;
 tussen de moeder en de minderjarige is geen zorgregeling vastgesteld;
 de minderjarige is onder toezicht gesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader om hem alleen met het gezag over de minderjarige te belasten afgewezen.
4.2
De vader is het met die beslissing niet eens. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, zijn verzoek alsnog toe te wijzen, kosten rechtens.
4.3
De moeder verweert zich daartegen. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
De vader voert het volgende aan. De rechtbank heeft miskend dat hij voldoende voorbeelden van concrete problemen heeft gegeven waar hij tegenaan loopt bij de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder het door de moeder ten onrechte op de vader afsturen van de politie of de crisisdienst. Dit wordt bevestigd door de jeugdbeschermer. De problemen worden tevens bevestigd door de constateringen van de rechtbank, inhoudende dat de ontwikkeling van de minderjarige veel aandacht, zorg en hulpverlening nodig heeft en dat ook de communicatie tussen partijen beter moet. De minderjarige is de dupe van het handelen c.q. de stemmingmakerij van de moeder. De minderjarige heeft dat zelf aangegeven. Zij voelt zich niet meer veilig bij familieleden van de moeder, omdat haar moeder familieleden gebruikt om ervoor te zorgen dat zij weer naar haar moeder zal gaan en die familieleden haar proberen te dwingen tot contact met haar moeder. Daarnaast zijn er problemen bij het nemen van gezagsbeslissingen met betrekking tot de minderjarige. De moeder wenst niet met de vader te communiceren en heeft het contact geblokkeerd. Zij communiceert via één van de andere uit het huwelijk tussen partijen geboren minderjarigen met de vader. Indien medewerking van de moeder absoluut noodzakelijk is, benadert de jeugdbeschermer de moeder daarvoor. Voor het overige heeft de vader in de afgelopen jaren veel beslissingen zelf genomen. De vader is van mening dat de juridische situatie in overeenstemming dient te worden gebracht met deze feitelijke situatie. Bepalend is dat [de minderjarige] last heeft van de huidige situatie en zich niet vrij voelt. De vader stelt dat er daardoor sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren raakt, dan wel dat de wijziging anderszins in het belang van de minderjarige is. De vader heeft ter zitting bepleit dat artikel 1:266 Burgerlijk Wetboek (BW) in dit geval analogisch zou kunnen worden toegepast. Dit omdat de moeder niet binnen een aanvaardbare termijn de opvoeding en verzorging van de minderjarige weer op zich zal nemen. Dit is dan ook een reden om de vader alleen met het gezag te belasten, aldus de vader.
5.2
De moeder verweert zich als volgt. De vader motiveert zijn standpunt met de stelling dat de moeder voor problemen zorgt, door ten onrechte de politie of de crisisdienst op de vader af te sturen. Volgens de moeder is dit een kwestie die het gezag niet raakt en dient zij bij noodsituaties te handelen zoals een goede moeder betaamt. De moeder ontkent ten stelligste de opmerking van de jeugdbeschermer dat sprake zou zijn van stemmingmakerij. Van essentieel belang is dat de jeugdbeschermer ook heeft aangegeven dat de moeder voor de opvoedpoli toestemming moest geven en die niet geweigerd heeft en dat de moeder aan alles meewerkt en erin bewilligt dat voor de minderjarige de juiste hulp wordt ingeschakeld. De vader heeft erkend dat de moeder aan alles meewerkt. De moeder is van mening dat er geen enkele aanleiding is om het gezag te wijzigen. Aan de wettelijke vereisten voor gezagswijziging wordt niet voldaan, zoals ook de raad in eerste aanleg heeft geconcludeerd. Daarnaast heeft de moeder er belang bij dat zij op de hoogte blijft van de gang van zaken rondom de minderjarige.
5.3
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting meegedeeld dat de gecertificeerde instelling zich met name bezighoudt met het vinden van de juiste hulpverlening voor de minderjarige, waarvoor zij het advies afwacht dat Jeugdformaat zal uitbrengen naar aanleiding van het in maart 2018 begonnen traject Voorkomen Uithuisplaatsing. Daarnaast is een gedragswetenschapper gestart met handelingsgerichte diagnostiek bij de minderjarige. De gecertificeerde instelling wacht de resultaten daarvan eveneens af.
5.4
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat er onvoldoende grond bestaat om het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarige te beëindigen. In hoger beroep zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld die het hof tot een ander oordeel leiden. Het hof verenigt zich met de door de rechtbank in de bestreden beschikking gebezigde gronden en neemt deze over. De vader heeft ter onderbouwing van zijn verzoek in hoger beroep uitdrukkelijk aangevoerd dat de minderjarige er last van heeft dat familieleden van de moeder de minderjarige ertoe proberen te brengen weer in contact te treden met haar moeder. Naar het oordeel van het hof is dat niet een kwestie die zich laat oplossen door de vader met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te belasten. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat de gehele situatie rondom en van de minderjarige buitengewoon zorgelijk is. Zij is onder toezicht gesteld en momenteel wordt onderzocht wat voor haar de juiste hulpverlening is. Die moet vervolgens verder in gang gezet worden. Het hof acht het van belang dat zowel de vader als de moeder bij de hulpverlening van de minderjarige worden betrokken. In verband daarmee acht het hof een wijziging van het gezag op dit moment evenmin in het belang van [de minderjarige] .
Het hof passeert het beroep van de vader op een analogische toepassing van artikel 1:266 BW. Voor de beoordeling van de vraag of een ouder na gezamenlijk gezag van de ouders belast moet worden met het eenhoofdig gezag is uitsluitend het criterium van artikel 1:251a lid 1 BW van toepassing.
Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
Proceskosten
5.5
Zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 21 juni 2017;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, E.A. Mink en M.Th. Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. S.N. Keuning als griffier, en is op 20 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.