ECLI:NL:GHDHA:2018:1668

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
200.227.929/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en WSNP

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie die de man aan de vrouw moet betalen. De man, die in een schuldsaneringsregeling (WSNP) zit, was in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had bepaald dat de man € 25,- per maand aan kinderalimentatie moest betalen. De man betoogde dat hij, gezien zijn financiële situatie, niet in staat was om deze bijdrage te betalen. Hij stelde dat de familierechter ten onrechte had geoordeeld dat hij draagkracht had om deze alimentatie te voldoen, terwijl de rechter-commissaris in de WSNP had aangegeven dat hij geen draagkracht had. Het hof heeft de feiten van de zaak vastgesteld, waaronder de echtscheiding van de man en de vrouw en de afspraken over de kinderalimentatie die eerder waren gemaakt. Het hof oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de rechtbank in staat stelden om af te wijken van de hoofdregel dat een saniet geen draagkracht heeft om alimentatie te betalen. Het hof vernietigde daarom de eerdere beschikking van de rechtbank en stelde de kinderalimentatie met terugwerkende kracht op nihil. De beslissing van het hof houdt in dat de man niet langer verplicht is om de eerder vastgestelde alimentatie te betalen, gezien zijn financiële situatie en de WSNP.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.227.929/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 17-533
zaaknummer rechtbank : C/10/519137
beschikking van de meervoudige kamer van 20 juni 2018
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. W. van der Sande-Uitterhoeve te Goes,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat was: mr. S. Deliran te Den Haag (onttrokken op 18 januari 2018).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 24 augustus 2017, uitgesproken onder voormeld zaak- en rekestnummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De man is op 23 november 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw zelf heeft op 24 april 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn verder de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de man van 22 februari 2018 met bijlagen, ingekomen op 23 februari 2018;
- een brief van de zijde van de vrouw van 19 maart 2018 met bijlagen, ingekomen op 21 maart 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 26 maart 2018 met bijlagen, ingekomen op 27 maart 2018, tevens ingekomen als faxbericht op 26 maart 2018;
2.4
Bij voornoemde brief van 19 maart 2018 heeft de vrouw verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling, welk verzoek wegens het ontbreken van een klemmende redenen is afgewezen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 4 mei 2018 plaatsgevonden. Hierbij is de man verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De vrouw is niet verschenen.
2.6
Na de zitting is, volgens afspraak gemaakt ter zitting, op 14 mei 2018 een journaalbericht van 9 mei 2018 van de zijde van de man ingekomen, met als bijlage de door de bewindvoerder gemaakte en door de rechter-commissaris in de wettelijke schuldsaneringsregeling waartoe de man is toegelaten (hierna: de rechter-commissaris) akkoord bevonden berekening van het vrij te laten bedrag.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- de man en de vrouw zijn de ouders van:
[de minderjarige] , geboren [in] 2005 in [geboorteplaats] ;
- bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 oktober 2010 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Bij die beschikking is verder bepaald dat de man met ingang van de datum verkoop van de echtelijke woning als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] telkens een bedrag van € 400,- per maand zal betalen, bij vooruitbetaling te voldoen;
- op 9 november 2010 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
- bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 november 2016 is ten aanzien van de man de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2
Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, het door partijen gemaakte echtscheidingsconvenant van 6 september 2010, waarvan het ouderschapsplan van 10 november 2009 en de aanvulling daarop van 13 augustus 2010 deel uitmaakt, en de beschikking van 18 oktober 2010 van de rechtbank Rotterdam gewijzigd. De tussen de man en de vrouw overeengekomen en de daarbij aan de man opgelegde bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] zijn als gevolg van deze wijziging als volgt bepaald:
- met ingang van 22 november 2016 tot 24 augustus 2017 op € 25,- per maand (totaal op € 229,-). Als de man in deze periode meer heeft betaald, dan wordt de opgelegde bijdrage vastgesteld op het bedrag dat de man in die periode heeft betaald en/of op hem is verhaald;
- met ingang van 24 augustus 2017 op € 25,- per maand.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De man is het met deze beslissing niet eens.
4.3
De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van de beslissing om de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie op € 25,- per maand vast te stellen. Verder verzoekt de man, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de kinderalimentatie met ingang van 22 november 2016 op nihil vast te stellen en de bestreden beschikking (naar het hof begrijpt) ten aanzien van de compensatie van de proceskosten te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Volgens de man heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de man in staat moet worden geacht gedurende de periode van de wettelijke schuldsaneringsregeling een bijdrage van € 25,- aan kinderalimentatie per maand te betalen. De man is van mening dat de familierechter bij het nemen van deze beslissing op de stoel van de rechter-commissaris is gaan zitten. Het is namelijk niet aan de rechtbank om inhoudelijk te oordelen over de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden, maar aan de rechter-commissaris. De vrouw had zich naar de mening van de man daarom tot de rechter-commissaris moeten wenden. Uit vaste jurisprudentie volgt volgens de man dat een saniet gedurende de tijd waarin de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is – behoudens bijzondere omstandigheden – niet over draagkracht beschikt om een onderhoudsbijdrage te betalen. Hij beroept zich hierbij op een uitspraak van de Hoge Raad (HR 18 november 2011,
LJNBU4937). De rechter mag niet zonder meer uitgaan van een verhoging van het vrij te laten bedrag. Artikel 295 lid 3 van de Faillissementswet is daarbij niet bedoeld om de saniet in staat te stellen al zijn niet in de schuldsanering betrokken verplichtingen te voldoen, ook niet als het gaat om alimentatieverplichtingen. De familierechter heeft volgens de man niet de bevoegdheid om de kinderalimentatievordering in alle gevallen een feitelijke voorrangspositie ten opzichte van de andere in de schuldsanering betrokken vorderingen te verlenen. Als de rechter-commissaris al aangeeft dat in de berekening van het vrij te laten bedrag geen rekening wordt gehouden met verschuldigde (kinder)alimentatie behoudens bijzondere omstandigheden, waarom wilde de rechtbank dan weten op welke wijze het vrij te besteden bedrag is berekend en met welke factoren daarbij rekening is gehouden? Dit is voor de man onbegrijpelijk. De man vindt daarnaast dat als de vrouw een beroep doet op de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden op grond waarvan kan worden afgeweken van de hoofdregel, het ook aan haar is om haar stelling te bewijzen. Verder vindt de man dat de rechtbank het in de bestreden beschikking nalaat te motiveren van welke omstandigheden in dit geval is gebleken. Het is voor de man zo niet kenbaar op grond waarvan de rechtbank van de hoofdregel is afgeweken.
5.2
Het hof overweegt allereerst ten aanzien van het door de vrouw ingediende verweerschrift als volgt. Uit de artikelen 282 lid 1 jo 278 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering volgt als hoofdregel dat een verweerschrift moet worden ondertekend door een advocaat. Nu mr. Deliran zich op 18 januari 2018 als de advocaat van de vrouw heeft onttrokken, wordt zij vanaf die datum in hoger beroep niet langer door een advocaat vertegenwoordigd. Het verweerschrift is door de vrouw persoonlijk opgesteld en bij het hof ingediend op 24 april 2018. De vereiste handtekening van een advocaat ontbreekt dan ook, waardoor het verweerschrift niet aan de wettelijke vereisten voldoet. Het hof zal het verweerschrift om die reden niet in de beoordeling kunnen betrekken. De bijlagen bij het verweerschrift bevatten feitelijke informatie, betrekking hebbende op de onderhavige zaak. Het hof zal die feitelijke informatie wel in de beoordeling betrekken.
5.3
Het hof overweegt ten aanzien van het hoger beroep van de man verder als volgt. Uitgangspunt in de jurisprudentie van de Hoge Raad is dat de saniet slechts kan beschikken over het op de voet van artikel 295 van de Faillissementswet door de rechter-commissaris vastgestelde vrij te laten bedrag (hierna: VTLB) en dat dit bedrag onder het bijstandsniveau is gelegen, tenzij door de rechter-commissaris anders is bepaald. Volgens de Hoge Raad betekent dit dat de saniet, behoudens bijzondere omstandigheden, geen draagkracht heeft om een onderhoudsverplichting te kunnen voldoen. Alle financiële middelen dienen immers te worden aangewend om schuldeisers te kunnen voldoen. Dit kan anders zijn als het vrij te laten bedrag op een hoger bedrag is bepaald (vgl. Hoge Raad 14 november 2008,
LJNBD7589,
NJ2009/52, m.nt. Wortmann).
5.4
In hoger beroep heeft de man inzicht gegeven in de opbouw van het VTLB. In de periode van 1 juli 2016 tot en met 31 december 2016 betrof dit een bedrag van € 1.298,76 per maand. Uit de meest recente berekening voor de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 juni 2018 betreft dit een bedrag van € 1.326,36. Conform de Recofa-richtlijnen is het VTLB als volgt samengesteld:
  • 90% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande;
  • huur en premie zorgverzekering minus de normbedragen (zoals bepaald in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering);
  • werkelijke reiskosten;
  • een reserveringstoeslag (5%);
  • arbeidstoeslag (5%).
Uit de begeleidende brief bij de berekening van de bewindvoerder van de man blijkt dat de man geen recht heeft op toeslagen. Het VTLB is dan ook het enige inkomen dat hij heeft en waarvan hij moet rondkomen.
5.5
Anders dan de rechtbank heeft beslist, is het hof van oordeel dat in de onderhavige zaak niet van bijzondere omstandigheden is gebleken. Voorts is gebleken dat zowel de man als de vrouw de rechter-commissaris hebben verzocht het VTLB te verhogen met het oog op de onderhoudsverplichting van de man, maar dat deze verzoeken zijn afgewezen. Dit betekent dat de man niet over enige draagkracht beschikt om een onderhoudsbijdrage te betalen. Het hof zal daarom de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissing om de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 22 november 2016 op € 25,- per maand vast te stellen, vernietigen. Het hof zal met ingang van 22 november 2016 (de datum waarop de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is geworden) de door de man te betalen kinderalimentatie op nihil stellen. Hierbij overweegt het hof dat het hof ervan uitgaat dat de man de vrouw over de beëindigingsdatum van het traject op grond van de WSNP zal informeren.
5.6
Voor zover de man vanaf 24 augustus 2017 kinderalimentatie heeft betaald, kan van de vrouw, gelet op het feit dat een dergelijke bijdrage van maand tot maand pleegt te worden gebruikt, in redelijkheid niet worden gevergd dat zij deze bedragen aan de man terugbetaalt.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissing om de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie op € 25,- per maand vast te stellen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
stelt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
[de minderjarige] , geboren [in] 2005 in [geboorteplaats]
met ingang van 22 november 2016 op nihil;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D. Wachter, J.M. van Baardewijk en R.L.M.C. Janssen, bijgestaan door mr. R.R. Warmerdam als griffier, en is op 20 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.