In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, waarin werd bepaald dat appellanten aan de gemeente een bedrag van € 24.195,05 moesten voldoen. De gemeente had dit bedrag teruggevorderd in verband met te veel verstrekte bijstand aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2], die in het verleden bijstand ontvingen. De appellanten, bestaande uit vier personen, stelden dat zij de grond in Turkije, waar de gemeente op verhaalt, als schenking van [vermeend schenker] hebben ontvangen. De rechtbank had geoordeeld dat er sprake was van een schenking van [betrokkene 1] aan de appellanten, wat door de gemeente werd betwist. De gemeente stelde dat de schenkingsovereenkomst niet authentiek was en dat de appellanten niet konden bewijzen dat de grond niet alleen aan [betrokkene 1] was geschonken. Tijdens de zitting werd [betrokkene 1] gehoord als informant, en hij verklaarde dat de grond voor alle betrokkenen bedoeld was, maar dat de registratie op zijn naam was gebeurd vanwege praktische redenen. Het hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld en dat de appellanten niet voldoende bewijs hadden geleverd om hun stellingen te onderbouwen. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.