ECLI:NL:GHDHA:2018:1667

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
6 juli 2018
Zaaknummer
200.228.419/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsverhaal na schenking en de rechtsgeldigheid van een schenkingsovereenkomst in het kader van vermogensverhaal

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, waarin werd bepaald dat appellanten aan de gemeente een bedrag van € 24.195,05 moesten voldoen. De gemeente had dit bedrag teruggevorderd in verband met te veel verstrekte bijstand aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2], die in het verleden bijstand ontvingen. De appellanten, bestaande uit vier personen, stelden dat zij de grond in Turkije, waar de gemeente op verhaalt, als schenking van [vermeend schenker] hebben ontvangen. De rechtbank had geoordeeld dat er sprake was van een schenking van [betrokkene 1] aan de appellanten, wat door de gemeente werd betwist. De gemeente stelde dat de schenkingsovereenkomst niet authentiek was en dat de appellanten niet konden bewijzen dat de grond niet alleen aan [betrokkene 1] was geschonken. Tijdens de zitting werd [betrokkene 1] gehoord als informant, en hij verklaarde dat de grond voor alle betrokkenen bedoeld was, maar dat de registratie op zijn naam was gebeurd vanwege praktische redenen. Het hof oordeelde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld en dat de appellanten niet voldoende bewijs hadden geleverd om hun stellingen te onderbouwen. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 13 juni 2018
Zaaknummer : 200.228.419/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 16-9916, FA RK 16-9917, FA RK 16-9918, FA RK 16-9903
Zaaknummer rechtbank : C/09/524457, C/09/524458, C/09/524459, C/09/524429
[appellant 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [appellant 1] ,
en
[appellant 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [appellant 2] ,
en
[appellant 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [appellant 3] ,
en
[appellant 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: [appellant 4] ,
hierna ook gezamenlijk te noemen: appellanten,
allen vertegenwoordigd door: mr. F. Yildiz te 's-Gravenhage,
tegen
de gemeente [gemeente] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigden: [gemachtigde gemeente] en [gemachtigde gemeente] .

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Appellanten zijn op 29 november 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 29 augustus 2017 van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, uitgesproken onder voormelde zaak- en rekestnummers (hierna: de bestreden beschikking).
De gemeente heeft op 27 december 2017 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- op 15 december 2017 een journaalbericht van de zijde van appellanten van diezelfde datum, met bijlage.
De zaak is op 4 mei 2018 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • appellanten, bijgestaan door hun advocaat en door [tolk] , [tolk] en [tolk] , tolken in de Turkse taal;
  • de gemeente.
Bijzondere toegang is verleend aan:
[betrokkene 1] ,
wonende te Den Haag,
hierna te noemen: [betrokkene 1] ,
Het hof heeft [betrokkene 1] gehoord als informant.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat appellanten aan de gemeente elk een bedrag van € 24.195,05 moeten voldoen. Hierbij heeft de rechtbank bepaald dat appellanten dit bedrag in één keer, dan wel in nader met de gemeente vast te stellen termijnen, moeten voldoen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Tegen de volgende door de rechtbank in haar beschikking opgenomen feiten is niet gegriefd door partijen zodat het hof daar ook van uit zal gaan:
  • de gemeente verleende van 19 augustus 2005 tot en met 31 mei 2016 bijstand aan [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] );
  • het Internationaal Bureau Fraude-Informatie (IBF) heeft onderzoek gedaan naar het vermogen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] boven de wettelijke grens voor vermogensvrijlating als bedoeld in artikel 34 Participatiewet (voorheen Wet Werk en Bijstand);
  • bij besluit van 24 juni 2016 heeft de gemeente [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bericht dat de bijstandsuitkering per 1 juni 2016 is stopgezet omdat uit de gegevens van het IBF is gebleken dat zij vanaf 14 augustus 2007 in het bezit zijn van een stuk grond in Turkije, geschat op een waarde van € 193.560,35, dat op naam van [betrokkene 1] staat;
  • bij beschikking van 30 juni 2016 van de gemeente is het recht op bijstand van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] over de periode 14 augustus 2007 tot en met 31 mei 2016 herzien en is de teveel verstrekte bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 132.405,19;
  • bij beschikking van 25 oktober 2016 is de terugvordering verhoogd tot een bruto bedrag van € 150.513,22 in verband met afgedragen loonheffing;
  • Op 19 juli 2016 is de grond in Turkije kadastraal geregistreerd als eigendom van acht belanghebbenden, waaronder [betrokkene 1] , [appellant 1] , [appellant 2] , [appellant 3] en [appellant 4] , elk voor een achtste deel;
  • bij besluit van 29 september 2016 van de gemeente is appellanten bericht dat de gemeente heeft besloten de aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verstrekte bijstand op ieder van hen als begunstigden te verhalen ter hoogte van € 24.195,05.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de verhaalsbijdrage ten laste van appellanten.
2. Appellanten verzoeken de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, het inleidend verzoek van de gemeente af te wijzen. Kosten rechtens.
3. Naar het hof begrijpt verzoekt de gemeente het verzoek in hoger beroep af te wijzen.
4. Volgens appellanten heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat er sprake is van een schenking van [betrokkene 1] aan appellanten. Zij vinden dat zij de schenking van [vermeend schenker] aan appellanten van de grond in Turkije in een eerder stadium voldoende aannemelijk hebben gemaakt. In de schenkingsovereenkomst is expliciet vermeld dat [vermeend schenker] de grond aan zijn zus ( [zus] ) en diens kinderen schenkt. [betrokkene 1] was namens appellanten gemachtigd om de grond op zijn naam te registreren, omdat hij als enige in staat was met [vermeend schenker] in Turkije naar de notaris te gaan en voor de levering in 2007 zorg te dragen. Dat de schenkingsovereenkomst ongedateerd is, doet volgens appellanten niets af aan het doel van [vermeend schenker] , namelijk het schenken van de grond aan zijn zus en diens kinderen. Dit staat namelijk duidelijk in de overeenkomst. [appellant 3] staat abusievelijk niet in de vertaalde overeenkomst, maar haar naam staat wel in de originele overeenkomst in de Turkse taal. Het was dan ook duidelijk dat [vermeend schenker] de grond ook aan haar schonk. Mogelijk heeft de rechtbank dit over het hoofd gezien. Volgens appellanten is het in Turkije gebruikelijk om na een termijn van negen jaar nog tot de splitsing van de grond over te gaan. Het feit dat de grond alleen op naam van [betrokkene 1] stond was niet meer dan een formaliteit. De grond behoorde van meet af aan tot een ieder die in de overeenkomst was opgenomen; iedereen was daarvan ook op de hoogte. [betrokkene 1] heeft niets met de grond gedaan tot aan de verdeling.
5. Volgens de gemeente heeft de rechtbank het oordeel dat sprake is van een schenking van [betrokkene 1] aan appellanten gebaseerd op een uitspraak van de rechtbank Den Haag, sector bestuursrecht, van 22 mei 2017 waarin is vastgesteld dat er sprake is geweest van een schenking van [betrokkene 1] aan appellanten. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de veronderstelling dat onroerende zaken een bestanddeel vormen van het vermogen van een bepaald persoon gerechtvaardigd als deze zaken in het officiële eigendomsregister op naam van die persoon staan. In deze zaak is dat [betrokkene 1] . De gemeente is van mening dat [betrokkene 1] in de periode van 14 augustus 2007 tot en met 18 juli 2016 als enige rechthebbende van de verzwegen onroerende zaak moet worden aangemerkt. De schenkingsovereenkomst is nooit ter sprake gekomen in de bezwaarschriftprocedure en ook niet in de latere bestuursrechtelijke procedure bij de rechtbank. Pas op het moment dat appellanten in een verhaalsprocedure werden betrokken, hebben zij een ongedateerde schenkingsovereenkomst in het geding gebracht. Volgens de gemeente is de overgelegde overeenkomst geen authentieke akte, zodat geen sprake is van dwingend bewijs. Uit de overeenkomst blijkt niet wanneer en met welk doel de overeenkomst is opgesteld. De gemeente is van mening dat daarom geen bewijskracht aan de overeenkomst kan worden toegekend en de overeenkomst ook geen rechtsgevolgen kan hebben. Het beroep van appellanten moet volgens de gemeente daarom worden afgewezen.
6. [betrokkene 1] geeft ter zitting aan dat hij destijds als enig familielid in Turkije was en dat alle formaliteiten daarom op zijn naam hebben plaatsgevonden. De oom had geen reden om de grond alleen aan [betrokkene 1] te schenken, de grond was juist voor alle betrokkenen bedoeld. De vader van de betrokkenen overleed op jonge leeftijd. De oom van betrokkenen is voor hen altijd een soort vaderfiguur geweest en was vermogend. Dit is de reden dat de oom aan betrokkenen een stuk grond wilde schenken. De rechtbank is verder volgens [betrokkene 1] voorbij gegaan aan de culturele achtergrond van partijen. In Turkije is de onroerend goed belasting zeer laag, reden voor [betrokkene 1] om de grond niet direct formeel op de naam van alle betrokkenen te zetten. Verder hebben familieleden in Turkije een groot vertrouwen in elkaar en is het – in tegenstelling tot de praktijk in Nederland – vreemd en getuigt het van wantrouwen om de schenking formeel bij een notaris vast te laten leggen. Ook al ontbreekt de datum op de schenkingsovereenkomst, volgens [betrokkene 1] is de verklaring duidelijk. Het doel (aan wie en waarom) van de schenking komt duidelijk in de verklaring naar voren.
7. Het hof overweegt dat de rechtbank op de goede gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof maakt deze gronden tot de zijne. Er zijn geen andere feiten en omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Het hof overweegt daarbij dat [betrokkene 1] weliswaar naar voren brengt dat de grond in Turkije op zijn naam is gesteld en dat hij is gemachtigd om namens de anderen op te treden, maar dat de akte waarmee de eigendom werd overgedragen aan [betrokkene 1] door appellanten niet is overgelegd. Appellanten hebben ook niet aangeboden om deze akte alsnog over te leggen. De schenkingsovereenkomst die wel is overgelegd, overtuigt het hof niet ervan dat de situatie feitelijk anders is gegaan dan uit het kadaster zou blijken. Bovendien is deze schenkingsovereenkomst ongedateerd. De verklaringen van appellanten die zien op veronderstelde verschillen in culturele gebruiken voor wat betreft de kadastrale registratie van schenkingen van onroerend goed zijn niet onderbouwd en overtuigen ook niet. Onder meer hebben appellanten niet duidelijk gemaakt waarom niet met behulp van volmachten of anderszins de grond in 2007, conform de bedoeling van schenker, aan – onder meer – appellanten geleverd had kunnen worden. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is, als onroerende zaken in een officieel eigendomsregister op naam van een betrokkene staan genoteerd, de veronderstelling gerechtvaardigd dat deze zaken onderdeel uitmaken van het vermogen waarover die betrokkene daadwerkelijk beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan appellanten om aannemelijk te maken dat het tegendeel waar is (vgl. onder meer Centrale Raad van Beroep, 3 maart 2015, ECLI:NL:CRvB:2015:623). De stellingen van appellanten zijn daartoe onvoldoende. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
8. Ter zitting heeft de gemeente toegezegd geen incassomaatregelen tegen appellanten te zullen nemen tot dat in de bestuursrechtelijke zaak tussen de gemeente en [betrokkene 1] onherroepelijk zal zijn beslist. Gelet daarop zal het hof de proceskosten compenseren, in die zin dan iedere partij de eigen kosten draagt.
9. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van Baardewijk, D. Wachter en R.L.M.C. Janssen, bijgestaan door mr. R.R. Warmerdam als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2018.