ECLI:NL:GHDHA:2018:1637

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
5 juli 2018
Zaaknummer
200.222.342/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van waardevermeerdering van woning na beëindiging van samenwoning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een vonnis van de kantonrechter in Den Haag, waarin haar vordering tot vergoeding van waardevermeerdering van de woning van haar ex-partner werd afgewezen. De vrouw en de man waren ex-samenwoners en hadden een notarieel samenlevingscontract waarin was vastgelegd dat waardevermeerdering of -vermindering van de woning, die eigendom was van de man, bij helfte gedeeld zou worden. De vrouw stelde dat er bij de verkoop van de woning een overwaarde was gerealiseerd, waar zij recht op had. De kantonrechter had echter geoordeeld dat de vrouw haar vordering onvoldoende had onderbouwd, omdat de nota van afrekening niet betrekking had op de periode van samenwoning en er geen relevante gegevens waren overgelegd om de overwaarde vast te stellen. In hoger beroep heeft de vrouw betoogd dat de man de benodigde gegevens had moeten aanleveren, maar het hof oordeelde dat de vrouw zelf de stelplicht en bewijslast had. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en oordeelde dat de vrouw niet had aangetoond dat zij recht had op de gevorderde vergoeding. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.222.342/01
Zaaknummer rechtbank : 5493577 RL EXPL 16-30458

arrest van 19 juni 2018

inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats]
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. T.W. van der Leij,
tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats]
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man.

Het geding

Bij exploot van 10 augustus 2017 is de vrouw in hoger beroep gekomen van een door de kantonrechter in de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 8 juni 2017 (hierna: het bestreden vonnis).
Tegen de man is verstek verleend.
Bij memorie van grieven heeft de vrouw twee grieven aangevoerd.
De vrouw heeft arrest gevraagd zonder overlegging van het complete procesdossier.
Vervolgens heeft de vrouw alsnog de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Het hof zal recht doen op het overgelegde procesdossier. Het hof stelt vast dat het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 16 februari 2017 (productie 4) ontbreekt met de vermelding ‘niet voorhanden’.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de kantonrechter in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan.
2. Voor zover van belang heeft de kantonrechter in het bestreden vonnis de vordering van de vrouw de man overeenkomstig artikel 13 van de samenlevingsovereenkomst van partijen te veroordelen ter zake de waardevermeerdering van zijn woning een bedrag van € 5.632,28 vermeerderd met de wettelijke rente te betalen, afgewezen, en voorts de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
3. De vrouw vordert bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het bestreden vonnis voor zover de kantonrechter de hiervoor genoemde vordering van de vrouw heeft afgewezen en, opnieuw rechtdoende, de man te veroordelen om aan de vrouw tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 5.632,28, althans een zodanig bedrag in hoofdsom als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 21 januari 2016 respectievelijk (subsidiair) met ingang van 16 september 2016 en te berekenen tot aan de dag der algehele betaling, met veroordeling van de man in de kosten van beide instanties.
4. De man is in eerste aanleg wel verschenen en heeft daar in persoon geprocedeerd. Hoewel in hoger beroep tegen de man verstek is verleend, zullen zijn stellingen in eerste aanleg daarom in de beoordeling worden betrokken.
Het geschil
5. Het gaat in de kern om het volgende. Partijen zijn ex-samenwoners. In artikel 13 van hun op 25 februari 2010 verleden notarieel samenlevingscontract zijn zij - kort gezegd - overeengekomen om de waardevermeerdering of de waardevermindering die tijdens de samenwoning optreedt met betrekking tot de woning die bij de aanvang van de samenwoning eigendom is van de man, bij helfte te delen of te dragen. Deze verrekening vindt plaats onder meer bij het einde van de samenlevingsovereenkomst.
6. Nu hiertegen geen grieven zijn gericht, gaat het hof er evenals de kantonrechter vanuit dat de samenwoning van partijen heeft geduurd van 2 september 2009 tot 1 mei 2014 en dat een eventuele waardevermeerdering van de woning gedurende die periode door hen bij helfte moet worden gedeeld.
7. De man heeft de uitsluitend hem in eigendom toebehorende woning verkocht en op 26 januari 2016 geleverd aan een derde. Volgens de vrouw is hiermee een te verdelen overwaarde van de woning gerealiseerd. Zij baseert haar vordering ter zake op de nota van afrekening van 21 januari 2016, waarbij de netto verkoopopbrengst van € 8.192,31 volgens haar eerst nog moet worden vermeerderd met de schuld van € 3.072,25 die de man bij de VVE heeft laten ontstaan en daarna bij helfte tussen partijen moet worden gedeeld.
8. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vrouw haar vordering met voormelde nota van afrekening onvoldoende heeft onderbouwd, omdat deze nota - kort gezegd - niet ziet op de periode van samenwoning. Voorts heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vrouw ook voor het overige onvoldoende relevante gegevens heeft overgelegd om te kunnen vaststellen dat tijdens de periode van samenwoning een tussen partijen te verdelen overwaarde van de woning is opgebouwd en wat de omvang van die overwaarde is.
9. Volgens de vrouw lag het - anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld - op de weg van de man om ter bepaling van de te verdelen overwaarde van de woning de nodige bescheiden in het geding te brengen, zoals op de comparitie van partijen van 16 februari 2017 ook met partijen is besproken. De man diende naar aanleiding van die comparitie onder meer nog een waardebepaling van de woning per 1 mei 2014 over te leggen, hetgeen hij heeft nagelaten. Dit terwijl de vrouw wel alle haar door de kantonrechter opgedragen bescheiden in het geding heeft gebracht. De vrouw wijst erop dat de kantonrechter haar
nietheeft opgedragen nog andere stukken in het geding te brengen, bijvoorbeeld met betrekking tot de verhoging van de hypotheek en het spaardepot. Nu de man niet heeft voldaan aan de opdracht van de kantonrechter een taxatierapport van de woning per 1 mei 2014 in het geding te brengen, komt dat voor zijn rekening en risico en had de kantonrechter de vordering van de vrouw zonder meer moeten toewijzen, aldus de vrouw.
10. Het hof overweegt als volgt. Op de vrouw rust de stelplicht en bij gemotiveerde betwisting door de man de bewijslast van haar stelling dat haar ter zake de tijdens de samenwoning van partijen opgebouwde overwaarde van de woning een bedrag van € 5.632,28 dan wel een ander bedrag toekomt. Dat de kantonrechter ter comparitie bij de vrouw niet alle ter zake dienende gegevens zou hebben opgevraagd, zoals de vrouw aanvoert, ontslaat de vrouw niet van haar verplichting alle feiten te stellen die nodig zijn voor het intreden van het door haar beoogde rechtsgevolg. Dat de man in eerste aanleg geen taxatierapport per 1 mei 2014 heeft overgelegd, doet evenmin af aan de stel- en motiveringsplicht van de vrouw.
11. Het hof is derhalve van oordeel dat de kantonrechter in de rechtsoverwegingen 4.3 en 4.4 van het bestreden vonnis terecht heeft overwogen zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt de gronden van de kantonrechter over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel leiden.
12. De vrouw heeft ook in hoger beroep niet onderbouwd dat haar ter zake de tijdens de samenwoning van partijen opgebouwde overwaarde van de woning een bedrag van € 5.632,28 dan wel een ander bedrag toekomt, hetgeen wel op haar weg had gelegen. Dit geldt temeer nu in het bestreden vonnis impliciet is aangegeven welke aanvullende gegevens nodig zijn om wel tot de vaststelling van een eventueel te verdelen overwaarde van de woning te kunnen komen. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw niet over deze gegevens kon beschikken. Zo had zij een zichttaxatie van de woning per peildatum 1 mei 2014 kunnen doen uitvoeren of gegevens aan de zijde van de man kunnen opvragen, eventueel met een beroep op artikel 843a Rv. Nu de vrouw zulks heeft nagelaten, dient dit naar het oordeel van het hof voor haar eigen rekening en risico te komen. Aan haar stelling dat de man haar vordering op relevante onderdelen niet dan wel onvoldoende heeft betwist - wat daar verder ook van zij - komt het hof niet toe.
Proceskosten
13. Het hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling van de man zoals door de vrouw is gevorderd. De door de vrouw aangevoerde argumenten acht het hof daartoe onvoldoende redengevend. Het hof zal de proceskosten van het geding in hoger beroep tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De proceskostencompensatie in eerste aanleg zal om diezelfde reden worden bekrachtigd.
14. Mitsdien wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, F. Ibili en S.H.M. van der Heiden en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juni 2018 in aanwezigheid van de griffier.