ECLI:NL:GHDHA:2018:1621

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
200.218.135/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats minderjarige en zorgregeling tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van een minderjarige en de zorgregeling tussen de ouders. De vader had in hoger beroep verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen, terwijl de moeder zich hiertegen verzette. Het hof oordeelde dat de minderjarige niet van hem kan worden verlangd een keuze te maken tussen zijn ouders, omdat dit kan leiden tot een loyaliteitsconflict. De minderjarige woont sinds 2014 bij de moeder en heeft daar een stabiele en veilige omgeving. Het hof achtte het van groot belang dat de minderjarige zijn school afmaakt en dat hij in zijn vertrouwde omgeving blijft, vooral gezien zijn goede prestaties op school.

De vader had ook verzocht om een zorgregeling, maar het hof besloot dat de minderjarige één weekend per veertien dagen bij de vader zal verblijven, evenals de helft van de vakanties en feestdagen. De moeder werd verplicht om de minderjarige na elk omgangsweekend op zondag op te halen bij de vader. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en wees het verzoek van de vader af, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.218.135/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 16-2107
zaaknummer rechtbank : C/09/507557
beschikking van de meervoudige kamer van 13 juni 2018
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. K.J. Kerdel te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. E.G.S.N. Asselbergs te Den Haag.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
Als degene wiens verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van belang kan zijn, is aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 2 juni 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 26 juni 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Bij dat beroep heeft de vader tevens incidentele verzoeken tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking en het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, welke verzoeken bij het hof zijn ingeschreven onder zaaknummer 200.218.135/02.
2.2
De moeder heeft op 9 augustus 2017 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vader heeft op 26 september 2017 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 19 juli 2017 met bijlagen, ingekomen op 20 juli 2017;
- een journaalbericht (ook per fax) van de zijde van de vader van 17 augustus 2017 met bijlagen, ingekomen op 17 augustus 2017;
- een brief van de zijde van de raad van 22 september 2017 met bijlage, ingekomen op 25 september 2017;
- een brief van de zijde van de raad van 3 mei 2018, ingekomen op 8 mei 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 14 mei 2018 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum
- twee journaalberichten (beide ook per fax) van de zijde van de vader van 22 mei 2018 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.5
Bij beschikking van 18 augustus 2017 heeft het hof de verzoeken van de vader in het incident afgewezen. Voorts is bepaald dat de behandeling van de onderhavige procedure zal worden voortgezet op een nader te bepalen datum.
2.6
De hierna te noemen minderjarige heeft zijn mening per brief kenbaar gemaakt. De minderjarige is tevens, voorafgaand aan de zitting, in raadkamer gehoord teneinde zijn mening kenbaar te maken.
2.7
De mondelinge behandeling is voortgezet op 24 mei 2018. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- namens de raad [vertegenwoordiger van de raad] ;
- namens de gecertificeerde instelling [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] .
2.8
De advocaat van de vader heeft ter terechtzitting een pleitnota overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging in zoverre van het ouderschapsplan van 1 april 2013, bepaald dat de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2004 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: de minderjarige, per 1 september 2017 zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vader.
Voorts is bepaald dat de minderjarige bij de moeder zal zijn:
- drie weekenden per vier weken;
- het eerste jaar na de verhuizing 75% van de vakanties en feestdagen;
- daarna de helft van de vakanties en feestdagen. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
In geschil zijn thans nog (de datum van wijziging van) de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de zorgregeling.
4.3
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats per 20 augustus 2017 bij hem zal hebben.
4.4
De moeder verzoekt de verzoeken van de vader, om te bepalen dat de minderjarige per 20 augustus 2017 zijn hoofdverblijfplaats bij hem zal hebben en het verzoek om geen zorgregeling vast te leggen, af te wijzen.
In incidenteel appel verzoekt de moeder de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, het verzoek van de vader om het hoofdverblijf van de minderjarige bij hem te bepalen, af te wijzen en geheel subsidiair om (zo nodig bij wijze van zelfstandig verzoek) te bepalen dat bij een bekrachtiging van de bestreden beschikking een zorgregeling zal gelden, inhoudende dat de minderjarige drie van de vier weekenden van vrijdag tot zondag bij de moeder is en 75% van alle schoolvakanties (niet alleen het eerste jaar). Daarbij verzoekt de moeder tevens te bepalen dat de vader de minderjarige brengt en haalt voor de omgangsweekenden.
4.5
De vader verzoekt het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
In aanvulling op zijn verzoek in hoger beroep verzoekt de vader te bepalen dat in het kader van de zorgregeling, ongeacht waar de hoofdverblijfplaats van de minderjarige zal zijn, partijen het halen en brengen gelijk verdelen.

5.5. De motivering van de beslissing

Hoofdverblijf minderjarige
5.1
Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat van de vader medegedeeld dat de grief van de vader met betrekking tot de ingangsdatum van het hoofdverblijf komt te vervallen omdat die achterhaald is. Gelet hierop zal het hof bespreking van die grief, die betrekking had op het schooljaar 2017/2018 achterwege laten omdat de vader daar geen belang meer bij heeft.
5.2
De moeder verzet zich tegen de bepaling van het hoofdverblijf van de minderjarige bij de vader. De moeder stelt dat er problemen zijn in het gezin van de vader waar de raad kennelijk niet van af wist. De minderjarige krijgt als voorbeeld te zien dat het “normaal” is dat kinderen geen contact meer hebben met de ene of de andere ouder en ook niet meer met elkaar als zusjes. Het feit dat het gezin is aangemeld voor de jeugdbeschermingstafel zegt voldoende. Bij de moeder thuis speelt een dergelijke kwestie niet. De moeder biedt sinds jaar en dag een veilige, voorspelbare en stabiele thuissituatie voor de minderjarige. Bovendien stelt de moeder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het gaan wonen van de minderjarige bij zijn vader en de wisseling van school en leefomgeving geen zodanig ingrijpende gevolgen heeft dat die aan een verhuizing naar [woonplaats 1] in de weg staan. Er is geen noodzaak voor een verhuizing en blijkens het raadsrapport zal de verhuizing diep ingrijpen op het bestaan van de minderjarige. De minderjarige heeft drie jaar geleden een ingrijpende verhuizing meegemaakt en heeft daar veerkrachtig op gereageerd. Hij heeft een goed eerste jaar op de middelbare school gehad en was zelfs klassevertegenwoordiger. Een eerste jaar kan de toon zetten voor de rest van de middelbare schooltijd en moet niet doorbroken worden met weer een nieuwe start, een nieuwe school in een nagenoeg onbekende stad, met onbekende kinderen, terwijl hij de taal (Fries) niet goed spreekt. Bovendien is de minderjarige pas sinds eind 2014/begin 2015 in het huidige gezin van de vader gekomen. Volgens het raadsrapport komt de loyaliteit van de minderjarige jegens zijn moeder door een verhuizing zwaar onder druk te staan. Aangezien de minderjarige sinds zijn geboorte door de moeder is opgevoed is de band tussen hem en de moeder zeer hecht en stabiel. De vader zal de band tussen de minderjarige en de moeder niet in stand houden. De vader wekt niet de indruk de verhouding tussen de moeder en de minderjarige waardevol te vinden. Ondanks de ondertoezichtstelling is de verstandhouding tussen de ouders niet verbeterd. Ten onrechte heeft de rechtbank de minderjarige laten kiezen tussen zijn vader en moeder waardoor het loyaliteitsconflict van de minderjarige nog groter is geworden. De minderjarige wist dat de raad heeft geadviseerd om hem bij de moeder te laten wonen en wist dat de kans groot was dat de rechter het advies zou volgen. De minderjarige heeft kennelijk niet kunnen overzien wat zijn woorden voor gevolg zouden kunnen hebben en de moeder sluit niet uit dat de minderjarige zijn vader wilde pleasen.
5.3
De vader stelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen zorgen zijn in zijn gezin. De gecertificeerde instelling en de raad zijn op de hoogte van wat speelde maar zagen geen contra-indicatie voor een verhuizing van de minderjarige naar [woonplaats 1] . De moeder onderhoudt al jaren contact met de vader van de stiefzussen van de minderjarige en krijgt op die wijze alle informatie over het gezin van de vader, hetgeen de vader en zijn partner als een inbreuk op hun privéleven beschouwen. Van problematiek binnen het gezin van de vader is geen sprake.
De vader onderschrijft ook het oordeel van de rechtbank dat de wisseling van school en leefomgeving geen ingrijpende gevolgen heeft voor de minderjarige. De raad heeft het aanvankelijke standpunt dat een verhuizing ingrijpend zou zijn ter zitting van 18 mei 2017 gewijzigd. Ook de vader is van mening dat een verhuizing van de minderjarige niet ingrijpend is. De minderjarige brengt vanaf 2012 al minimaal 35% van zijn tijd in [woonplaats 1] door en is volstrekt ingeburgerd. Hij kent de stad en heeft daar een sociaal netwerk. De minderjarige voelt zich thuis in het gezin van de vader en heeft zich verheugd op een nieuwe start. In die zin is deze verhuizing niet vergelijkbaar met zijn verhuizing in 2014 omdat hij toen uit zijn vertrouwde omgeving is weggehaald. Of de verhuizing al dan niet noodzakelijk is doet er volgens de vader niet toe aangezien de minderjarige zelf de wens heeft om te verhuizen en het in casu niet gaat om een ouder-hoofdverzorger die met een kind wil verhuizen. Getoetst moet worden of een verhuizing in het belang van de minderjarige is. De Friese taal is voor de minderjarige geen belemmering. De minderjarige verstaat het Fries perfect en spreekt het redelijk. Een verhuizing zal geen fundamentele verandering aanbrengen in de verhouding tussen de minderjarige en zijn ouders. Er zal geen abrupte verbreking van de relatie met de moeder zijn. De vader heeft zelf in een situatie gezeten waarin hij de minderjarige ongeveer 35% van de tijd zag en heeft altijd een goede band behouden. Uiteraard heeft een verhuizing naar [woonplaats 1] invloed op de hoeveelheid tijd die de minderjarige doorbrengt met de moeder. De vader stimuleert juist het contact tussen de moeder en de minderjarige. De vader betwist dat de minderjarige vanaf zijn geboorte is opgevoed door de moeder. De vader had een minstens zo groot aandeel als de moeder. Bij grote problemen, zorgen of twijfels richt de minderjarige zich tot zijn vader. Dat is altijd zo geweest. Van jongs af aan is de minderjarige een echt vaderskind. De vader verwacht dat de relatie tussen partijen zal verbeteren zodra duidelijkheid bestaat over de hoofdverblijfplaats van de minderjarige. Volgens hem hebben partijen het afgelopen jaar positieve stappen gezet. Beide ouders zijn individueel begonnen met intensieve hulpverlening en zij hebben afgesproken om gezamenlijk in systeemtherapie te gaan. Bovendien wil de moeder op korte termijn kennis maken met de stiefmoeder van de minderjarige en sinds november 2016 is er weer structurele communicatie tussen partijen. Ze gaan gezamenlijk naar medische afspraken, schoolgesprekken en uitvoeringen en de zorgregeling wordt zonder noemenswaardige problemen uitgevoerd. De vader is overtuigd dat de rechtbank op zorgvuldige wijze te werk is gegaan bij het weergeven van de mening van de minderjarige. Volgens de vader heeft de minderjarige niet het gevoel dat hij heeft gekozen voor één van de ouders maar voor de plaats en het gezin waar hij graag wil wonen.
5.4
De raad heeft ter zitting van het hof medegedeeld dat na de klachtenprocedures van de ouders besloten is toch onderzoek te doen. De pogingen om via een systeemgesprek tot een oplossing te komen zijn mislukt omdat één van de ouders daar niet aan mee wilde of kon werken. De raad weet te weinig over de huidige stand van zaken maar is blij om te horen dat het goed gaat met de minderjarige. Het feit dat een minderjarige in het algemeen niet weet voor wie hij/zij moet kiezen vindt de raad een gezond standpunt.
5.5
De gecertificeerde instelling heeft ter zitting van het hof medegedeeld dat het niet veel uitmaakt bij wie de minderjarige woont maar dat het wel belangrijk is dat de ouders samen een visie kunnen uitdragen. Voor de gecertificeerde instelling is wel duidelijk geworden dat de vader een patroon laat zien waaruit blijkt dat hij bereid is mee te werken maar dat men niet met hem tot samenwerking komt. Omdat de gecertificeerde instelling geen zicht heeft op de vader en er zorgen zijn over zijn persoonlijkheidsfunctioneren maakt de gecertificeerde instelling zich ook zorgen indien de minderjarige in [woonplaats 1] zou wonen.
5.6
Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de minderjarige zijn hoofdverblijf bij de moeder dient te houden en het hof overweegt daartoe als volgt. In beginsel acht het hof beide ouders in staat om de minderjarige te verzorgen en op te voeden en de minderjarige voelt zich zowel in [woonplaats 2] als in [woonplaats 1] thuis. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat niet van de minderjarige kan en mag worden verwacht dat hij een keuze maakt omtrent zijn hoofdverblijf. Zeker nu sprake is van een goede band met beide ouders, zou dat bij de minderjarige een loyaliteitsconflict teweeg kunnen brengen. De minderjarige zit in een belangrijke fase van de middelbare school, hij zit in het tweede jaar en moet over twee jaar examen doen. De minderjarige doet het goed op school en het hof acht het van groot belang dat hij in ieder geval eerst zijn school af maakt. De minderjarige woont sinds 5 juli 2014 met de moeder in [woonplaats 2] en het hof gaat er van uit dat de minderjarige in [woonplaats 2] een groter sociaal netwerk heeft dan in [woonplaats 1] . Verder is er een zorgregeling waarvan de raad stelt dat deze goed loopt. Gelet op al het vorenstaande zal het hof derhalve het verzoek van de vader, om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen, afwijzen.
Zorgregeling
5.7
De grief van de vader met betrekking tot de zorgregeling ziet op de situatie dat de minderjarige zijn hoofdverblijf bij de vader zou hebben. Nu het hof zal bepalen dat de minderjarige zijn hoofdverblijf bij de moeder zal hebben, behoeft de grief van de vader geen bespreking en acht het hof het redelijk om te bepalen dat de minderjarige één weekend per veertien dagen bij de vader zal verblijven, waarbij het partijen vrij staat om in onderling overleg extra weekenden of extra zorgdagen af te spreken. Het hof acht dit des te meer redelijk nu de vader in hoger beroep een identieke regeling heeft verzocht in het geval de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij hem zou hebben en een zorgregeling tussen de moeder en de minderjarige bepaald had moeten worden. Bovendien stelt het de minderjarige in staat om zowel in [woonplaats 1] als in [woonplaats 2] te kunnen blijven sporten. Voorts zal het hof bepalen dat de minderjarige de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader zal zijn. Aangezien de vader tot op heden het halen en brengen van de minderjarige telkens voor zijn rekening heeft genomen en het hof het aannemelijk acht dat dat voor hem, zowel financieel als fysiek belastend is, meent het hof dat het in redelijkheid van de moeder kan worden verlangd dat zij de minderjarige na ieder omgangsweekend op zondag ophaalt in [woonplaats 1] .
5.8.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de vader om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij hem te bepalen alsnog af;
bepaalt dat de minderjarige een weekend per veertien dagen, alsmede de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te bepalen, bij de vader zal verblijven;
bepaalt dat de moeder de minderjarige één keer per twee weken op zondag bij de vader in [woonplaats 1] haalt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, A.E. Sutorius-van Hees en A.S. Mertens-de Jong, bijgestaan door A.J. Suderée als griffier en is op 13 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.