ECLI:NL:GHDHA:2018:1620

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 mei 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
200.236.272/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herstelbeschikking in echtscheidingszaak met betrekking tot vermogensrechtelijke afwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een herstelbeschikking van de rechtbank Den Haag. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, was in beroep gekomen tegen de herstelbeschikking van 12 maart 2018, die een eerdere beschikking van 30 augustus 2017 verbeterde. De rechtbank had in de eerdere beschikking de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en een beslissing genomen over de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk. De vrouw betwistte de verbetering van het dictum door de rechtbank, waarin werd gesteld dat eventuele boetes bij vervroegde aflossing van hypotheken bij helfte verdeeld moesten worden. De vrouw stelde dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd van partijen was getreden en dat er geen sprake was van een kennelijke fout die voor eenvoudig herstel vatbaar was.

De man, verweerder in hoger beroep, voerde aan dat de vrouw niet-ontvankelijk moest worden verklaard in haar beroep, omdat de wet duidelijk is over herstelbeschikkingen en er geen hoger beroep openstaat tegen een herstelbeschikking, tenzij de rechter buiten het toepassingsgebied van de wet is getreden. Het hof oordeelde dat de rechtbank niet buiten het toepassingsgebied van artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering was getreden en dat de vrouw niet-ontvankelijk was in haar hoger beroep. Het hof compenseerde de proceskosten, zodat elke partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.236.272/01
rekestnummers rechtbank : FA RK 17-1695 (echtscheiding) en FA RK 17-3519
(huwelijksvermogen)
zaaknummers rechtbank : C/09/528239 (echtscheiding) en C/09/532184
(huwelijksvermogen)
beschikking van de meervoudige kamer van 16 mei 2018
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.P.D. van Grondelle te Heemstede,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.C.M. van der Voet te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 30 augustus 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer en de herstelbeschikking van de rechtbank Den Haag van 12 maart 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 26 maart 2018 in hoger beroep gekomen van voornoemde herstelbeschikking van 12 maart 2018.
2.2
De man heeft op 11 april 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 12 april 2018 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Bij de beschikking van 30 augustus 2017 is – onder meer – de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is een beslissing gegeven over de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk bij echtscheiding.
Op pagina 7 van deze beschikking is onder het kopje
Slotsom afwikkeling huwelijksvermogensrecht, in de laatste zinnen, overwogen:
“...
met voor rekening van de man komende notariskosten en kadasterkosten bij toedeling van de woning aan de man en met de helft van de voor gezamenlijke rekening van de vrouw en de man komende eventuele boetes wegens eventuele vervroegde aflossing van de huidige twee hypothecaire geldleningen bij [hypotheekverstrekker] , en bij de ouders van de vrouw van € 200.000,-”.
In het dictum van deze beschikking is ten aanzien van de toedeling van de voormalige echtelijke woning aan de man opgenomen:

deelt toe aan de man de gemeenschappelijke onroerende zaak (de na de echtscheiding voormalige echtelijke woning,) aan de [adres] te [plaats] , echter
onder de drie opschortende voorwaarden dat de man uiterlijk op 31 december 2017:
- per saldo € 79.020,90 aan de vrouw heeft betaald wegens overbedeling en vergoedingsrechten verband houdende met (de financiering van) die onroerende zaak
dat bedrag nog te vermeerderen met een gebruiksvergoeding van € 200,- per maand dat de man met uitsluiting van de vrouw die nog de gemeenschappelijke onroerende zaak bewoont en dat de vrouw € 200,- rente per maand aan haar ouders betaalt wegens hypothecaire geldlening, zulks met ingang van 1 september 2017;
- de vrouw op kosten van de man heeft doen ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de huidige gemeenschappelijke hypothecaire geldlening van de ouders van de vrouw van in hoofdsom nog € 60.000,-,
- de vrouw op kosten van de man heeft doen ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de huidige gemeenschappelijke hypothecaire geldlening van [hypotheekverstrekker] van in hoofdsom nog € 140.000,-;
en verklaart deze beslissing zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;”
3.3
Nadien heeft de rechtbank Den Haag, bij beschikking van 12 maart 2018, op verzoek van de man, de beschikking van 30 augustus 2017 verbeterd in die zin dat het dictum over de toedeling van de voormalige echtelijke woning anders komt te luiden (vierde gedachtestreepje is toegevoegd):
“deelt toe aan de man de gemeenschappelijke onroerende zaak (de na de echtscheiding voormalige echtelijke woning,) aan de [adres] te [plaats] , echter
onder de drie opschortende voorwaarden dat de man uiterlijk op 31 december 2017:
- per saldo € 79.020,90 aan de vrouw heeft betaald wegens overbedeling en vergoedingsrechten verband houdende met (de financiering van) die onroerende zaak
dat bedrag nog te vermeerderen met een gebruiksvergoeding van € 200,- per maand dat de man met uitsluiting van de vrouw die nog gemeenschappelijke onroerende zaak bewoont en dat de vrouw € 200,- rente per maand aan haar ouders betaalt wegens hypothecaire geldlening, zulks met ingang van 1 september 2017;
- de vrouw op kosten van de man heeft doen ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de huidige gemeenschappelijke hypothecaire geldlening van de ouders van de vrouw van in hoofdsom nog € 60.000,-,
- de vrouw op kosten van de man heeft doen ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de huidige gemeenschappelijke hypothecaire geldlening van [hypotheekverstrekker] van in hoofdsom nog € 140.000,-;
- bij welke toedeling van de woning aan de man de notariskosten en de kadasterkosten geheel voor rekening van de man komen maar de eventuele boetes wegens eventuele vervroegde algehele aflossing van de huidige twee hypothecaire geldleningen bij [hypotheekverstrekker] en bij de ouders van de vrouw van in totaal € 200.000,- in de onderlinge verhouding tussen de man en de vrouw bij helfte moeten worden gedragen;
en verklaart deze beslissing zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;”
De beschikking van 30 augustus 2017 is voor het overige gehandhaafd.

4.De omvang van het geschil

4.1
De grief van de vrouw richt zich tegen de verbetering van het dictum.
4.2
De vrouw verzoekt het hof, zo nodig onder verbetering van gronden en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de herstelbeschikking voor zover aan het oordeel van dit hof onderworpen, te vernietigen, en alsnog rechtdoende, het door de man verzochte herstel van de beschikking van 30 augustus 2017 ex artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dan wel artikel 32 Rv af te wijzen, kosten rechtens.
4.3
De man verzoekt te bepalen dat de vrouw niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar beroepschrift dan wel het verzoek van de vrouw wordt afgewezen met veroordeling van de vrouw in de navolgende kosten:
- de wettelijke rente over het bedrag van € 10.681,28 met ingang van 18 januari 2018 dan wel enige andere datum welke dit hof gerade acht, tot aan de dag, een halve dag daarbij als volledige dag te rekenen, der algehele voldoening, dan wel enig ander bedrag dat dit hof in goede justitie voorkomt;
- extra/verhoogde hypotheekrente in de periode van 18 januari 2018 tot en met 5 februari 2018 van € 119,70 dan wel enig ander bedrag welke dit hof gerade acht;
- extra kosten ter financiering van het voor rekening van de vrouw komende gedeelte van de boeterente tot en met 12 april 2018 groot € 47,12 vermeerderd met € 0,62 per dag voor elke dag, een halve dag daarbij als volledige dag te rekenen, dat de vrouw hiermee in gebreke blijft, dan wel enig ander bedrag welke dit hof gerade acht;
- de werkelijke kosten rechtsbijstand van deze procedure alsmede de daaraan voorgaande kosten ter zake het verkrijgen van de herstelbeschikking van totaal € 1.815,- vermeerderd met eventuele nakosten alsmede het nog in rekening te brengen griffierecht, dan wel enig ander bedrag welke dit hof gerade acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vrouw stelt, samengevat, dat de rechtbank de rechtsbepaling van artikel 31 Rv ten onrechte heeft toegepast en daarbij tevens essentiële vormen heeft verzuimd. De vrouw stelt dat zij ontvankelijk is in haar hoger beroep en verwijst hiertoe naar jurisprudentie van de Hoge Raad.
Volgens de vrouw is er geen sprake van een kennelijke, ook voor partijen kenbare en voor eenvoudig herstel vatbare fout. Verdeling bij helfte van een mogelijk door de man te betalen boeterente is in eerste aanleg niet door de man verzocht, ook niet aanvullend op de zitting bij de rechtbank van 21 juli 2017. Het is ook niet op die zitting besproken. De vrijheid van de rechter gaat niet zo ver dat de rechter op een kwestie mag beslissen die niet ter beslissing door partijen is voorgelegd.
De vrouw bestrijdt verder dat ter zitting van de rechtbank in het kader van de toedeling van de woning aan de man uitgebreid de betaling van eventuele boeterente door de man is besproken. Zowel de vrouw als de advocaat heeft hier geen enkele herinnering aan, en ook staat hieromtrent niets in het proces-verbaal van de zitting. Niet kan worden volgehouden dat niets over boeterente in het proces-verbaal zou staan als dat zo uitgebreid besproken zou zijn. Mocht het onderwerp wel ter sprake zijn gekomen, dan had de vrouw gemotiveerd verweer gevoerd. Zo zou zij, onder meer, bezwaar hebben gemaakt tegen de vermeerdering van het verzoek van de man, en zou zij inhoudelijk op het verzoek zijn ingegaan. De vrouw betwist dat door de “volle zitting” niets is opgenomen in het proces-verbaal. Dat zou namelijk betekenen dat ook het verweer van de vrouw ten aanzien van de boeterente niet is meegenomen in de beslissing van de rechtbank. Hierdoor kleeft aan de herstelbeschikking ook een motiveringsgebrek.
De vrouw betoogt dat de rechtbank buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden.
5.2
Volgens de man is de vrouw niet-ontvankelijk in haar beroep. De wet is duidelijk omtrent herstelbeschikkingen. Op grond van artikel 31 lid 4 Rv staat tegen de verbetering of de weigering van een herstelbeschikking geen (hogere) voorziening open. Een uitzondering hierop is slechts mogelijk indien de rechter buiten het toepassingsgebied van artikel 31 Rv is getreden. Hiervan is slechts sprake indien de rechter ten onrechte iets als een kennelijke, ook voor partijen kenbare en voor eenvoudig herstelbare fout in de zin van dit artikel aanmerkt. Het buiten de rechtsstrijd treden zou alsdan geen kennelijke fout zijn die zich leent voor eenvoudig herstel. De rechter zou in dat geval ten onrechte hebben geoordeeld dat er sprake is van een fout ex artikel 31 Rv. Van een dergelijke uitzondering is naar de mening van de man in casu geen sprake.
De arresten van de Hoge Raad waarop de vrouw zich beroept komen niet overeen met de huidige situatie, aldus de man. In casu is sprake van een geval waarin het dictum niet aansluit bij de overwegingen. De mogelijkheid van een verbetering ex artikel 31 Rv doet zich dan met name voor. Volledigheidshalve merkt de man op dat het enkele feit dat de “standaard” hoger beroepstermijn is verstreken niet betekent dat via de herstelbeschikking de hoger beroepstermijn zou kunnen worden verlengd.
Wat betreft de grief van de vrouw betoogt de man, samengevat, dat een ieder die de beschikking van 30 augustus 2017 leest, ziet dat de rechtbank op pagina 7 onder het kopje “
slotsom afwikkeling huwelijksvermogensrecht”aangeeft dat eventuele boetes bij vervroegde algehele aflossing van de huidige twee hypotheken bij helfte verdeeld moeten worden. Uit de beschikking blijkt duidelijk dat het om een kennelijke fout gaat, de vrouw had zich dan ook bewust moeten zijn of kunnen zijn van het feit dat zij hiervoor aansprakelijk is en de man hier aanspraak op wenst te maken. De vrouw was ook bekend met de boete. Verder stelt de man dat de betreffende boete ook tijdens de mondelinge behandeling is besproken. De man verwijst verder naar het arrest van de Hoge Raad van 13 februari 2004 waarin volgens hem de reikwijdte van artikel 31 Rv is uitgebreid.
De man betwist dat de rechtbank buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden. Ook is van een motiveringsgebrek geen sprake.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 31 Rv verbetert de rechter te allen tijde op verzoek van een partij of ambtshalve in zijn vonnis, arrest of beschikking een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent. Tegen een dergelijke verbetering staat, ingevolge artikel 31 lid 4 Rv, geen voorziening open.
Die voorziening staat wel open indien de rechter de desbetreffende regels of wetsbepaling ten onrechte heeft toegepast of ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten dan wel bij de behandeling van de zaak essentiële vormen heeft verzuimd.
5.4
De rechtbank heeft met de herstelbeschikking de beschikking van 30 augustus 2017 hersteld op de grond dat zij de hierboven genoemde overweging op pagina 7 van de beschikking van 30 augustus 2017 ten onrechte niet heeft opgenomen in het dictum en dat dit een kennelijke fout is die zich leent voor eenvoudig herstel. Het hof is van oordeel dat de rechtbank hiermee in de bestreden herstelbeschikking niet buiten het toepassingsgebied van artikel 31 Rv is getreden, noch essentiële vormen heeft verzuimd.
5.5
Ook gaat het hof voorbij aan de stelling van de vrouw dat de rechtbank buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden en de herstelbeschikking deswege niet in stand gelaten kan worden. Indien de rechtbank feitelijk buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden had de vrouw daar tegen op kunnen, en ook reeds moeten, komen in een appèl tegen de beschikking van 30 augustus 2017. Uit de betreffende overweging van de rechtbank blijkt immers voldoende dat de rechtbank heeft beoogd om op dit punt een definitieve beslissing te geven. Dat de rechtbank die beslissing niet in het dictum heeft neergelegd, hetgeen de rechtbank nadien - en naar het oordeel van het hof terecht - als een kennelijke fout heeft gekwalificeerd, doet daar niet aan af.
Uit het vorenstaande volgt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in het door haar ingestelde hoger beroep tegen de herstelbeschikking.
Proceskosten en wettelijke rente
5.6
Gezien de familierechtelijke aard van de procedure, ziet het hof geen aanleiding om, zoals de man heeft verzocht, de vrouw te veroordelen in de (werkelijke proces)kosten. Het hof zal dan ook de proceskosten compenseren als hierna te melden.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, O.I.M. Ydema en L.C.A. Verstap-pen, bijgestaan door de griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2018.