Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
[verdachte],
BESLISSING
Vordering van de benadeelde partij [aangever]
teruggave aan de verdachtevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden voor het ten laste gelegde feit van diefstal met braak. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 15 juni 2017 te Maassluis, waar de verdachte en een medeverdachte zouden hebben ingebroken in de woning van de aangever en een geldbedrag en een horloge zouden hebben gestolen.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis van de rechtbank vroeg. De kern van de bewijsconstructie was de herkenning van de verdachte door getuige [getuige], gebaseerd op een signalement dat door de aangever was gegeven. Het hof oordeelde echter dat de signalementsopgave te summier en onvoldoende onderscheidend was om tot een bewezenverklaring te komen. De verklaringen van de aangever na de aanhouding van de verdachten waren niet overtuigend genoeg om de herkenning te onderbouwen.
Het hof concludeerde dat er niet buiten redelijke twijfel bewezen kon worden dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, en sprak de verdachte vrij. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf werd eveneens afgewezen. Het hof gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte.