Uitspraak
Gerechtshof Den Haag
Arrest
[verdachte],
BESLISSING
Vordering van de benadeelde partij [aangever]
teruggave aan de verdachtevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1996, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden voor het ten laste gelegde feit van diefstal met braak. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 15 juni 2017 te Maassluis, waar de verdachte en een medeverdachte zouden hebben ingebroken in de woning van de aangever en een geldbedrag en een horloge hebben gestolen.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 5 juni 2018 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis van de rechtbank heeft gevorderd. De kern van de bewijsconstructie was de herkenning van de verdachte door getuige [getuige], die de verdachte zou hebben herkend aan de hand van een signalement dat door de aangever was gegeven. Het hof oordeelde echter dat de signalementsopgave door de aangever summier en onvoldoende onderscheidend was, waardoor de herkenning niet overtuigend kon worden vastgesteld.
Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de getuige en de aangever waren niet voldoende om de verdachte te identificeren als de dader. Het hof heeft daarom het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De in beslag genomen voorwerpen, waaronder telefoons en een geldbedrag, werden teruggegeven aan de verdachte.