ECLI:NL:GHDHA:2018:1528

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
22-004471-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en belediging van een ambtenaar in functie met bijzondere aandacht voor psychische problematiek van de verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en belediging van een ambtenaar in functie. De verdachte heeft op 3 mei 2013 in Delft de keel van een verbalisant dichtgedrukt, wat leidde tot letsel en pijn bij het slachtoffer. Het hof oordeelt dat er sprake is van forse mishandeling, maar komt tot de conclusie dat de verdachte niet met voldoende zekerheid kan worden bewezen dat hij opzettelijk de dood of zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en heeft een lange geschiedenis van psychische problematiek, waaronder een borderline persoonlijkheidsstoornis en alcoholmisbruik. Het hof legt een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 66 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en psychiatrische behandeling. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld tot betaling van € 500,- aan de benadeelde partij voor immateriële schade. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf wordt afgewezen, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004471-14
Parketnummers: 09-818249-13 en 22-006584-09 (tul)
Datum uitspraak: 20 juni 2018
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 3 oktober 2014 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1976,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 8 juni 2016 en 6 juni 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zijn bijzondere voorwaarden verbonden, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts zijn beslissingen genomen op de vordering van de benadeelde partij en de vordering tot tenuitvoerlegging.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 mei 2013 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk de keel van die [slachtoffer] (met kracht) heeft dichtgedrukt en/of dichtgedrukt heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 3 mei 2013 te Delft ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet de keel van die [slachtoffer] (met kracht) heeft dichtgedrukt en/of dichtgedrukt heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 3 mei 2013 te Delft opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer]), de keel (met kracht) heeft dichtgedrukt en/of dichtgedrukt heeft gehouden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 3 mei 2013 te Delft opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [slachtoffer], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Paardenlul", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep – een en ander zoals verwoord in zijn pleitnotitie – op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte wegens onrechtmatig optreden van de politie. Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op grond van het dossier stelt het hof vast dat het volgende zich heeft voorgedaan.
Op 3 mei 2013 ontvingen verbalisanten [slachtoffer] en [verbalisant] een melding, inhoudende dat de zoon des huizes door het lint ging en dat zijn moeder hem niet meer aan kon. Toen de verbalisanten ter plaatse kwamen zagen ze drie personen om een auto heen lopen, waarbij een van hen (naar later bleek: de verdachte) erg boos en agressief overkwam. De verbalisanten wilden weten wat er aan de hand was, maar de verdachte wilde niets zeggen en liep weg. De verdachte gaf aan dat ook zijn moeder niets wilde zeggen en trok haar mee in de richting van de woning. De agenten wilden dat beletten, omdat zij tegen de achtergrond van haar melding met moeder wilden spreken. Vervolgens schold de verdachte één van de verbalisanten uit voor “paardenlul”. Daarop werd tegen de verdachte gezegd dat hij werd aangehouden ter zake van belediging.
Dit optreden van de politie als reactie op de melding is naar het oordeel van het hof geen onjuist optreden en in overeenstemming met artikel 3 van de Politiewet. De aanhouding van de verdachte na het uiten van de belediging is evenzeer rechtmatig. Deze aanhouding brengt met zich mee dat de verdachte kon worden overgebracht naar het politiebureau voor verhoor.
In de gegeven situatie hadden de verbalisanten ervoor kunnen kiezen met de verdachte de woning in te gaan om een en ander daar te bespreken, maar evenzeer hadden zij ervoor kunnen kiezen, gezien de situatie ter plaatse, dat juist niet te doen. De keuze van de verbalisanten om eerst op straat te willen praten is geen onjuist of onrechtmatig handelen. Na het uiten van de belediging is de verdachte meegedeeld dat hij ter zake van belediging werd aangehouden en vanaf dat moment mocht hem worden belet dat hij zijn eigen weg richting de woning ging.
Het geheel overziende is het hof van oordeel dat er geen sprake is geweest van onrechtmatig handelen door de politie, zodat een beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie reeds om die reden niet slaagt. Het hof verwerpt het verweer en verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Bewijsoverwegingen en beroep op noodweer(exces)
Feit 1
Beoordeling van de tenlastelegging
Na de hierboven beschreven melding en het ter plaatse gaan van de politie heeft een schermutseling plaatsgevonden, waarbij de verdachte en één van de verbalisanten, verbalisant [slachtoffer], ten val zijn gekomen. De verdachte lag daarbij bovenop verbalisant [slachtoffer] en had deze vast bij de keel. Volgens verbalisant [slachtoffer] gebeurde dat met kracht en werd zijn luchtpijp dichtgeknepen.
De verdachte heeft aangevoerd dat het voor hem fysiek niet mogelijk is om de gestelde verwurging uit te voeren en heeft daarbij verwezen naar eerdere operaties en de blijvende beperkingen als gevolg daarvan. Het hof is van oordeel dat de door de verdachte gestelde onmogelijkheid niet aannemelijk is geworden.
In de brief van drs. M.C. Schuringa van het Reinier de Graaf Gasthuis te Delft d.d. 15 februari 2016 wordt aangegeven dat het voor de verdachte niet mogelijk is om met zijn rechterhand iemand de keel dicht te knijpen, maar wel om dat met zijn linkerhand te doen, waarbij de rechterhand ondersteuning kan bieden door die op de linkerhand te plaatsen en zodoende meer druk uit te oefenen.
Het hof concludeert op grond van de verklaringen van de collega-verbalisanten, met inachtneming van genoemde brief, dat de verdachte het slachtoffer bij de keel heeft gepakt en diens keel heeft dichtgeknepen.
Naar de uiterlijke verschijningsvorm is dit een handelen dat kan worden aangemerkt als een poging doodslag of een poging zware mishandeling, nu het voortduren van die handeling dat resultaat zonder meer tot gevolg kan hebben.
De vraag is echter of - bij deze verdachte en onder deze omstandigheden waaronder de verdachte op dat moment handelde - in dit geval kan worden vastgesteld dat het opzet van de verdachte, ook in voorwaardelijke zin, op dat resultaat gericht is geweest.
De verdachte heeft een lange geschiedenis van psychische problematiek en is – ook in het kader van deze strafzaak – meermalen onderzocht. In dat kader is hij onder meer gediagnosticeerd met een angststoornis, een borderline persoonlijkheidsstoornis, een (chronisch) depressieve stoornis en alcoholmisbruik. Daarnaast geven onderzoekers aan dat de verdachte agressief kan reageren als hij zich in het nauw gedreven voelt. Voor zijn klachten gebruikt de verdachte bovendien verschillende medicijnen in hoge dosering, die zijn gedrag kunnen beïnvloeden.
Voor de verdachte was bovendien, naar moet worden aangenomen, een paniekerige situatie uitgebroken, omdat de verbalisanten hem op de rug wilden boeien, wat voor hem in medisch opzicht grote problemen en pijn zou opleveren.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof niet met voldoende zekerheid kan vaststellen dat de verdachte bij het vastpakken van de keel van verbalisant [slachtoffer] zich voldoende bewust moet zijn geweest van de mogelijkheid dat dat zou kunnen leiden tot zwaar lichamelijk letsel of zelfs de dood bij de betreffende verbalisant. Nu dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld, staat dat – niettegenstaande de uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging – in de weg aan een bewezenverklaring van poging doodslag en poging zware mishandeling.
Naar het oordeel van het hof is derhalve niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en 1 subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Wel moet de verdachte - ondanks de hiervoor genoemde omstandigheden – zich bewust zijn geweest van het feit dat het bij de keel pakken van de verbalisant zou leiden tot pijn en/of letsel bij het slachtoffer, zodat wel de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling bewezen kan worden.
Noodweer(exces)
Nu hiervoor is vastgesteld dat geen sprake is geweest van onrechtmatig handelen door de verbalisanten en dat dat handelen ook niet disproportioneel is geweest, is er geen sprake van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door de verbalisanten. Evenmin is sprake geweest van een dreiging daarmee, nu niet is gebleken dat de verbalisanten hadden moeten of kunnen weten van de medische beperkingen van de verdachte toen zij hem wilden boeien. De verdachte heeft bij de politie weliswaar verklaard dat hij heeft gezegd dat hij niet op de rug geboeid kon worden, maar die mededeling hoefden de verbalisanten niet zonder meer op te vatten als een beroep op ernstige medische beperkingen.
Bij gebrek aan een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding of een dreiging daarmee, ontvalt de feitelijke basis aan een beroep op noodweer danwel noodweerexces.
De verweren worden verworpen.
Feit 2
Ten aanzien van hetgeen aan de verdachte onder 2 ten laste is gelegd overweegt het hof het volgende.
Het hof acht op grond van het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [slachtoffer] en [verbalisant] wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte “paardenlul” tegen verbalisant [slachtoffer] heeft gezegd en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan belediging van deze verbalisant. Het hof heeft geen redenen om aan de verklaringen van de verbalisanten te twijfelen.
Het verweer dat de verdachte het feit niet heeft bekend, behoeft tegen deze achtergrond geen bespreking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
meer subsidiair:
hij op
of omstreeks3 mei 2013 te Delft opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer]), de keel (met kracht) heeft dichtgedrukt en
/ofdichtgedrukt heeft gehouden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op
of omstreeks3 mei 2013 te Delft opzettelijk beledigend
(een
)ambtena
(a
)r
(en), te weten [slachtoffer], gedurende
en/of ter zake vande rechtmatige uitoefening van zijn bediening in diens
/diertegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Paardenlul"
, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Met betrekking tot de strafbaarheid van het bewezen verklaarde verwijst het hof naar de overwegingen hierboven onder het tussenkopje “Noodweer(exces)”.
Nu de verweren hierboven zijn verworpen levert het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden gehouden en verwijst daarbij naar de aanvullende Pro Justitia-rapportage d.d. 8 november 2017.
In dit rapport wordt, bij de beantwoording van de vragen (pagina 12 van het rapport), gesteld dat de verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis, een chronische depressieve stoornis in gedeeltelijke remissie, aan een psychotische stoornis en aan alcoholafhankelijkheid en –misbruik in gedeeltelijke remissie. Voorts wordt gesteld dat de genoemde psychopathologie hoogstwaarschijnlijk ook aanwezig was ten tijde van de tenlastegelegde feiten, behoudens de psychotische symptomatologie.
Het hof is van oordeel dat op basis van bovengenoemde omschrijving wel kan worden geconcludeerd dat bij de verdachte sprake was van verminderde toerekeningsvatbaarheid, maar dat de genoemde passage niet de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof bij de strafoplegging wel rekening houden met het feit dat de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde verminderd toerekeningsvatbaar was.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft het hof in het bijzonder de volgende aspecten in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en belediging van een ambtenaar in functie. Het hof is van oordeel dat sprake is geweest van een forse mishandeling, te weten het dichtdrukken van de keel van het slachtoffer. Door zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en/of letsel bezorgd. Het dichtdrukken van de keel was voor het slachtoffer ook zeer beangstigend.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 mei 2018, waaruit blijkt dat de verdachte - geruime tijd geleden - eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer het volgende in ogenschouw genomen.
Blijkens Pro Justitia-rapporten d.d. 28 februari 2017 en 24 maart 2017, opgemaakt door D. Koudstaal, klinisch psycholoog, en D. van der Meer, psychiater, heeft de verdachte vanaf zijn puberteit te maken gehad met vrij ernstige psychische problematiek. De verdachte is in het verleden onder meer gediagnosticeerd met een angststoornis, een borderline persoonlijkheidsstoornis, een (chronisch) depressieve stoornis en alcoholmisbruik.
Ten tijde van het opstellen van bovengenoemde rapporten werd de verdachte opgenomen op een klinisch psychiatrische afdeling, omdat sprake was van psychotische klachten. Om die reden hebben de deskundigen hun onderzoek niet kunnen afronden en onthouden zij zich van het geven van een advies.
Vervolgens hebben de deskundigen in een aanvullend rapport d.d. 8 november 2017 hun onderzoek alsnog afgerond en vastgesteld dat de verdachte lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een borderline persoonlijkheidsstoornis, gekenmerkt door sterke emotionele labiliteit, identiteitsproblematiek, onvermogen om zelfstandig zijn bestaan vorm te geven en ook in het verleden agressieve impulsdoorbraken. Daarnaast lijdt de verdachte al ruime tijd aan een chronische depressieve stoornis, waarvoor hij zware medicijnen voorgeschreven krijgt.
Tot slot is sprake (geweest) van een psychotische stoornis en aan alcoholafhankelijkheid en –misbruik in gedeeltelijke remissie.
De deskundigen hebben aangegeven dat beschermend kan zijn dat de verdachte inmiddels weer bij zijn ouders is ingetrokken, die hem steun en structuur bieden. Tot slot hebben de deskundigen geadviseerd bij een bewezenverklaring als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en ambulante psychiatrische behandeling op te leggen.
De huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juni 2018 is gebleken, houden in dat hij nog steeds onder behandeling staat van een psychiater en veel begeleiding nodig heeft. In zowel medisch als sociaal opzicht gaat het niet goed met de verdachte.
Gelet op de beschreven psychiatrische problematiek van de verdachte alsmede op de omstandigheid dat de verdachte thans weer bij zijn ouders woonachtig is, hetgeen – ook naar het oordeel van de deskundigen – zijn psychische gesteldheid ten goede komt, acht het hof het niet wenselijk dat aan de verdachte een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan de duur van zijn voorarrest wordt opgelegd.
Met betrekking tot de ouderdom van de feiten houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de bewezen verklaarde feiten ruim vijf jaar geleden zijn gepleegd. Bovendien heeft het hof geconstateerd dat dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is overschreden, nu namens de verdachte op 17 oktober 2014 is ingesteld en het hof eindarrest wijst op 20 juni 2018. Daarmee is de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep met bijna een jaar en acht maanden overschreden.
Het hof is – al het voorgaande in ogenschouw genomen – van oordeel dat in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, waarvan 66 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Deze beslissing betekent dat de verdacht niet opnieuw in detentie hoeft.
Gelet op de hiervoor genoemde termijnoverschrijding is het hof echter van oordeel dat in plaats van de overwogen straf een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 66 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, een passende en geboden reactie vormt. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zullen de na te melden bijzondere voorwaarden worden verbonden.
Vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 meer subsidiair, 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 850,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag € 850,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 meer subsidiair en onder 2 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].

Vordering tenuitvoerlegging

Bij arrest van het Gerechtshof Den Haag van 21 mei 2012 onder parketnummer 22-006584-09 is de verdachte veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 200,-, met bevel dat die geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Naar het oordeel van het hof zijn er gelet op de uitzonderlijke, persoonlijke omstandigheden van de verdachte geen termen aanwezig voor toewijzing van die vordering.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 266, 267 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
66 (zesenzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland, adres: Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke forensisch psychiatrische instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor het reguleren van zijn emoties, en zijn behandeling bij zijn behandelend psychiater van GGZ Delfland voortzet;
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 meer subsidiair, 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het onder 1 meer subsidiair, 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 3 mei 2013.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Den Haag van 30 juni 2014, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het Gerechtshof Den Haag van 21 mei 2012, onder parketnummer 22-006584-09, voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 200,-.
Dit arrest is gewezen door mr. W.P.C.M. Bruinsma,
mr. Chr.A. Baardman en mr. M.J.J. van den Honert, in bijzijn van de griffier mr. S. Johannes.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 juni 2018.
mr. Chr.A. Baardman is buiten staat dit arrest te ondertekenen.