ECLI:NL:GHDHA:2018:1506

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
22-003296-14
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot zware mishandeling van een verbalisant met voorwaardelijke taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1969 op de Nederlandse Antillen, was eerder veroordeeld tot een taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, wegens poging tot zware mishandeling van een verbalisant. De tenlastelegging betrof een incident op 2 januari 2014 te Dordrecht, waarbij de verdachte een deurstopper naar de verbalisant gooide tijdens de rechtmatige uitoefening van diens functie. Het hof heeft het vonnis van de eerste aanleg vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot zware mishandeling, maar sprak haar vrij van andere tenlastegelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. Het hof heeft de strafmotivering gebaseerd op de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij rekening is gehouden met het feit dat het incident dateert uit januari 2014.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003296-14
Parketnummer: 10-000729-14
Datum uitspraak: 23 mei 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 15 juli 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortejaar] 1969,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 9 mei 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 2 januari 2014 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, te weten [benadeelde partij], brigadier van politie Eenheid Rotterdam, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (met kracht) een deurstopper, althans een hard en/of zwaar voorwerp, naar en/of in de richting van het hoofd, althans het lichaam, van die [benadeelde partij] heeft gegooid, terwijl verdachte zich op (zeer) korte afstand (ongeveer één meter) van die [benadeelde partij] bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks2 januari 2014 te Dordrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, te weten [benadeelde partij],
brigadierhoofdagentvan politie Eenheid Rotterdam, gedurende en
/ofterzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
(met kracht
)een deurstopper,
althans een hard en/of zwaar voorwerp, naar en/ofin de richting van het hoofd
, althans het lichaam,van die [benadeelde partij] heeft gegooid, terwijl verdachte zich op
(zeer)korte afstand
(ongeveer één meter)van die [benadeelde partij] bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verbalisanten niet zonder toestemming haar huis binnen mochten gaan en dat zij daardoor het recht had om zichzelf en de overige bewoners daartegen te beschermen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van artikel 7, lid 2, van de Politiewet 2012 heeft de politie de bevoegdheid elke plaats, inclusief woning, te betreden, voor zover dat redelijkerwijs nodig is voor het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat deze situatie zich in deze toen voordeed en de verbalisanten gerechtigd waren de woning te betreden. Van een zich moeten beschermen van overige bewoners tegen deze verbalisanten is uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep (ook overigens) niet aannemelijk geworden.
Het hof verwerpt dan ook het verweer van de verdachte.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een verbalisant, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Door aldus te handelen heeft zij ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 april 2018.
Het hof heeft bij de op te leggen straf rekening gehouden met de omstandigheid dat het feit dateert uit januari 2014 en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat in dit bijzondere geval kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 150,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 150,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is de vordering, mede gelet op de betwisting, thans onvoldoende onderbouwd en levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij ter zake van het bewezen verklaarde een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit arrest is gewezen door mr. I.P.A. van Engelen,
mr. N. Schaar en mr. J. ten Voorde, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 mei 2018.
Mr. I.P.A. van Engelen en mr. J. ten Voorde zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.