ECLI:NL:GHDHA:2018:1504

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
22-004185-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en oplegging taakstraf na vernieling van raam door verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1946, werd beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van een raam dat toebehoorde aan de aangeefster. De feiten vonden plaats op 19 maart 2017, toen de verdachte een baksteen door het raam van de aangeefster gooide, wat leidde tot schade aan het raam. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte opnieuw zou worden veroordeeld tot een taakstraf van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis.

Het hof heeft de zaak behandeld op 30 januari 2018 en 6 juni 2018, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. Het hof oordeelde dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, met uitzondering van enkele taal- en schrijf-fouten in de tenlastelegging die zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte werd vrijgesproken van hetgeen meer of anders was ten laste gelegd.

De strafmotivering van het hof was gebaseerd op de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof hield rekening met de geslaagde mediation tussen de verdachte en de aangeefster, die buren zijn en eerder bevriend waren. Gelet op deze omstandigheden oordeelde het hof dat een geheel voorwaardelijke taakstraf van twintig uren een passende reactie was. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 100,00 toegewezen, die de verdachte aan de Staat moest betalen ten behoeve van het slachtoffer. Het hof legde ook de verplichting op om de schadevergoeding in twee termijnen te voldoen, uiterlijk per 1 januari 2019.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004185-17
Parketnummer: 09-052630-17
Datum uitspraak: 6 juni 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 28 september 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1946,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van dit hof op 30 januari 2018 en 6 juni 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis, alsmede tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als nader in het vonnis is vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 maart 2017 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een raam, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever] heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks19 maart 2017 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een goed, te weten een raam, dat
geheel of ten deleaan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever] heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een baksteen door een raam van aangeefster gegooid, waardoor dat raam is vernield. Verdachte en aangeefster en haar partner zijn buren en zijn - nadat zij eerst bevriend waren met elkaar – al jaren verwikkeld in strijd.
Ter terechtzitting van 30 januari 2018 hebben zowel verdachte als aangeefster aangegeven bereid te zijn over te gaan tot mediation. Daarop heeft het hof de zaak aangehouden. De mediation is geslaagd. De vaststellings-overeenkomst d.d. 19 februari 2018, waaruit blijkt dat de mediation is geslaagd, is in het geding gebracht.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juni 2018 hebben zowel verdachte als aangeefster laten weten, dat de problemen voorbij zijn.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat, mede gelet op de geslaagde mediation, een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 450,00.
In hoger beroep is deze vordering door de benadeelde beperkt tot een bedrag aan (alleen nog) materiële schade van € 150,-, onder verwijzing naar voormelde vaststellingsovereenkomst.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aangegeven dat hij al € 50,- betaald heeft, hetgeen is bevestigd door de benadeelde partij, zodat van de vordering nog een bedrag van € 100,- resteert.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 100,-, en die, overeenkomstig de vaststellings-overeenkomst te betalen in twee termijnen van 50 euro, uiterlijk per 1 januari 2019 te voldoen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en met afwijzing voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet anders betwist dan dat er thans nog een bedrag van € 100,- wordt gevorderd.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij genoegzaam aangetoond dat tot een bedrag van € 100,- materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer[aangever]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 100,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van materiële schade.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte voorts de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de schadevergoeding mag worden voldaan in
2 (twee) termijn(en)van
EUR 50,00 (vijftig euro) en onder de bepaling dat die bedragen uiterlijk per
1 januari 2019 moeten zijn betaald.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Dit arrest is gewezen door mr. I.P.A. van Engelen,
mr. H.P.Ch. van Dijk en mr. O.E.M. Leinarts, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 juni 2018.