ECLI:NL:GHDHA:2018:1503

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
22-002908-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis kantonrechter inzake rijden zonder rijbewijs met bromfiets

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1998, was gedagvaard voor het rijden zonder rijbewijs op een bromfiets op 28 mei 2016 te 's-Gravenzande. De kantonrechter had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 100,00, subsidiair 2 dagen jeugddetentie. De advocaat van de verdachte stelde dat er sprake was van rechtsongelijkheid tussen minderjarige en meerderjarige verdachten, omdat de verdachte niet de mogelijkheid had gekregen om de zaak buiten de rechter om af te handelen. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van een vormverzuim en dat het Openbaar Ministerie terecht had gehandeld conform haar richtlijn. Het hof achtte de verdachte schuldig aan de tenlastelegging en handhaafde de geldboete van € 100,00, met de mogelijkheid van 2 dagen jeugddetentie. Het hof overwoog dat de verdachte de verkeersregels had genegeerd en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer had miskend. De beslissing van het hof werd genomen na zorgvuldige afweging van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002908-17
Parketnummer: 96-257941-16
Datum uitspraak: 14 juni 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank 's-Gravenhage van 21 juni 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1998,
[BRP-adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 31 mei 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 100,00 euro, subsidiair 2 dagen jeugddetentie.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 mei 2016 te 's-Gravenzande, gemeente Westland als bestuurder van een motorrijtuig (tweewielige bromfiets) heeft gereden op de weg, Koningin Julianaweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Ontvankelijkheid van het Openbaar-Ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat – zakelijk weergegeven – sprake is van rechtsongelijkheid tussen zijn minderjarige cliënt en meerderjarige verdachten. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat in de ‘Richtlijn voor strafvordering feitgecodeerde misdrijven en overtredingen 2016’ ten aanzien van artikel 107 van de Wegenverkeerswet verschillende afdoeningsmodaliteiten worden aangewezen voor minderjarige en meerderjarige verdachten. Uit de richtlijn kan worden afgeleid dat wanneer de verdachte in casu meerderjarig zou zijn geweest, hij een strafbeschikking aangeboden zou hebben gekregen, terwijl hij thans rauwelijks is gedagvaard. Deze vorm van rechtsongelijkheid dient gesanctioneerd te worden met niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie.
Het hof overweegt als volgt.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat voor niet-ontvankelijkheidverklaring van het Openbaar Ministerie alleen plaats is als sprake is van een vormverzuim dat daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan.
Anders dan de raadsman ziet het hof in de onderhavige omstandigheden geen aanleiding om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren. Meer in het bijzonder neemt het hof in ogenschouw dat de wetgever met een apart sanctiestelsel voor jeugdige verdachten bewust een onderscheid heeft willen creëren tussen meerderjarige en jeugdige verdachten. Het jeugdrecht maakt aldus een legitiem onderscheid tussen meerderjarige en jeugdige verdachten. Naar het oordeel van het hof is het feit dat het Openbaar Ministerie in voornoemde richtlijn onderscheid maakt tussen meerderjarige en minderjarige verdachten, een logisch gevolg van het onderscheid tussen jeugdstrafrecht en meerderjarigen strafrecht.
Dat het Openbaar Ministerie – conform haar richtlijn – de verdachte direct heeft gedagvaard en hem niet eerst in de gelegenheid heeft gesteld de strafzaak buiten de rechter om af te handelen, is naar het oordeel van het hof geen vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Het verweer wordt verworpen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 50 euro, subsidiair 1 dag jeugddetentie.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 395a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks28 mei 2016 te 's-Gravenzande, gemeente Westland als bestuurder van een motorrijtuig (
tweewieligebromfiets) heeft gereden op de weg, Koningin Julianaweg, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zonder het daarvoor benodigde rijbewijs met een bromfiets op de weg gereden. Aldus handelende heeft de verdachte ervan blijk gegeven de door de overheid in het kader van de verkeersveiligheid gestelde regels naar believen te negeren en heeft hij zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer miskend.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 mei 2018.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na vermelde hoogte een passende en geboden reactie vormt. Het hof ziet geen reden tot verlaging van de eerder door de kantonrechter opgelegde geldboete zoals door de advocaat generaal gevorderd. Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 77a, 77g, 77h en 77l van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 107 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 100,00 (honderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen jeugddetentie.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.C. Bartels,
mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen en mr. O.E.M. Leinarts, in bijzijn van de griffier mr. M.T. Sluis.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 14 juni 2018.