ECLI:NL:GHDHA:2018:1502

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
22-005067-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in hoger beroep tegen vonnis kinderrechter inzake rijden zonder rijbewijs en alcoholgebruik

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1999, was beschuldigd van het rijden zonder rijbewijs en onder invloed van alcohol op 3 september 2017 te Delft. In eerste aanleg was de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel. De advocaat-generaal vorderde bevestiging van het vonnis. De raadsman van de verdachte stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de zaak op een OM-zitting had moeten worden behandeld in plaats van door de kinderrechter. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in de vervolging. Het hof overwoog dat de officier van justitie voldoende had gemotiveerd waarom tot dagvaarden was overgegaan, met inachtneming van de strafrichtlijn van het openbaar ministerie, waarin een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (OBM) als contra-indicatie voor een strafbeschikking wordt genoemd. Het hof vulde de strafmotivering aan door te verwijzen naar een eerdere veroordeling van de verdachte door de Kantonrechter voor een samenhangende overtreding. Het hof bevestigde het vonnis waarvan beroep, met enkele verbeteringen in de gronden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005067-17
Parketnummer: 09-181628-17
Datum uitspraak: 7 juni 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 16 november 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1999,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 24 mei 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 september 2017 te Delft, als bestuurder van een motorrijtuig (bromfiets) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte in zijn adem bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 455 microgram, in elk geval hoger dan 88 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, met dien verstande dat het hof in het vonnis waarvan beroep de hierna te vermelden aanvullingen en verbeteringen aanbrengt.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het hof vervangt de in het vonnis op pagina 4 weergegeven overweging met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie door de hierna volgende overweging.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat het openbaar ministerie tot dagvaarden voor de Kinderrechter is overgegaan, terwijl de zaak op een OM-zitting had moeten worden aangebracht, omdat het zich leende voor een transactievoorstel. Door de verdachte te dagvaarden is de verdachte in een nadeligere positie gebracht, dan wanneer de zaak op een OM-zitting zou zijn aangebracht.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte en overweegt daartoe als volgt.
De officier van justitie heeft, blijkens het proces verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, ter terechtzitting in eerste aanleg gemotiveerd dat gekozen is voor dagvaarden, omdat in een zaak als de onderhavige, wel eens, conform de strafrichtlijn van het openbaar ministerie, een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (hierna: OBM), wordt gevraagd.
Het hof is van oordeel dat het openbaar ministerie aldus toereikend heeft gemotiveerd waarom in de onderhavige zaak tot dagvaarden over is gegaan. Immers, in de ‘Aanwijzing OM-strafbeschikking’ is opgenomen dat een OBM een contra-indicatie vormt voor het uitvaardigen van een strafbeschikking. Bovendien staat een OBM in de weg aan het aanbieden van een transactie.
De officier van justitie heeft gebruik gemaakt van de aan het openbaar ministerie toekomende discretionaire bevoegdheid en heeft kennelijk het vorderen van een OBM daarbij overwogen; de officier van justitie kon, naar het oordeel van het hof, in redelijkheid overgaan tot dagvaarden.
Het openbaar ministerie is mitsdien ontvankelijk in de vervolging.
De strafmotivering
Het hof vult de strafmotivering als volgt aan.
Gebleken is dat verdachte na het vonnis waarvan beroep op 25 januari 2018 bij vonnis van de Kantonrechter te Den Haag is veroordeeld voor overtreding van artikel 107 Wegenverkeerswet 1994 het rijden zonder rijbewijs op 3 september 2017 te Delft. De kinderrechter heeft daarvan geen kennis gehad tijdens de berechting van de onderhavige zaak.
De veroordeling door de Kantonrechter betreft een met het onderhavige misdrijf samenhangende overtreding, die ingevolge artikel 382 lid 6 van het Wetboek van Strafvordering (tegelijk met onderhavig misdrijf) bij de kinderrechter had behoren te worden aangebracht.
Nu de verdachte in de zaak van de overtreding onherroepelijk is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke geldboete, acht het hof toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht in de onderhavige zaak des te meer passend, mede gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Schrapping aangehaalde wetsartikelen
Het hof schrapt de door de kinderrechter aangehaalde wetsartikelen, zoals weergegeven op pagina 6 van het vonnis, onder het kopje ‘De toepasselijke wetsartikelen’, nu aan de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve onder verbetering van gronden te worden bevestigd.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, mr. J.A.C. Bartels en mr. J.W. Wabeke, in bijzijn van de griffier mr. T.E.J. Bruinen.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 juni 2018.