ECLI:NL:GHDHA:2018:1501

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
200.167.007/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onrechtmatige executie en cessie van vordering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank Rotterdam, team kanton, locatie Dordrecht, betreffende een koopovereenkomst. De rechtbank had de vordering van [geïntimeerde] en mevrouw [A] afgewezen, waarna zij in hoger beroep gingen. Het gerechtshof te ’s-Gravenhage heeft in eerdere arresten de vordering van [geïntimeerde] en [A] bekrachtigd, maar deze arresten zijn later door de Hoge Raad vernietigd.

De zaak draait om de vraag of de vordering van [A] rechtsgeldig is overgedragen aan [geïntimeerde] en of [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door de executie van het arrest van het gerechtshof. [geïntimeerde] heeft [appellant] aangesproken voor schadevergoeding, omdat hij de vordering van [A] ten onrechte heeft geëxecuteerd. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis geoordeeld dat [appellant] ten onrechte tot executie is overgegaan, aangezien de Hoge Raad de eerdere arresten heeft vernietigd.

Het hof heeft [geïntimeerde] gelast om de akte van cessie van 25 juni 2013 ter griffie te deponeren, zodat [appellant] inzage kan krijgen in de stukken waarop [geïntimeerde] zich beroept. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en beoordeling van de ingediende stukken. De uitspraak van het hof is gedaan op 26 juni 2018, waarbij de rechters D.A. Schreuder, M.M. Olthof en F.R. Salomons aanwezig waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.167.007/01
Zaaknummer rechtbank : 2341916 CV EXPL 13-6677

arrest van 26 juni 2018

inzake

[appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. R.M.A. Lensen te Terneuzen,
tegen

[geïntimeerde] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. P. Habermehl te Amsterdam.

Het geding

Bij exploot van 30 januari 2015 is [appellant] in hoger beroep gekomen van de door de rechtbank Rotterdam, team kanton, locatie Dordrecht (hierna: de kantonrechter) tussen partijen gewezen vonnissen van 7 november 2013, 13 februari 2014 en 6 november 2014. Bij arrest van 16 juni 2015 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 22 december 2015. Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt. De in het proces-verbaal vastgestelde voortzetting van de comparitie heeft op verzoek van partijen niet plaatsgevonden. Bij memorie van grieven met producties heeft [appellant] vier grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de rechtbank in het tussenvonnis van 13 februari 2014 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende:
1.1.
Tussen [geïntimeerde] en mevrouw [A] (hierna: [A] ) enerzijds en [appellant] anderzijds is bij de rechtbank ’s-Gravenhage een procedure gevoerd over een (niet nagekomen) koopovereenkomst. De rechtbank heeft de vordering van [geïntimeerde] en [A] afgewezen. [geïntimeerde] en [A] zijn in hoger beroep gegaan. Bij arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 15 mei 2012, zoals verbeterd bij arrest van 18 september 2012, is het vonnis van de rechtbank van 5 november 2008, zoals verbeterd bij herstelvonnis van 4 februari 2009, bekrachtigd. [geïntimeerde] en [A] zijn veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van [appellant] , tot op dat moment begroot op € 1.185,-- aan griffierechten, € 300,-- aan getuigentaxen en € 21.422,50 aan salaris advocaat.
1.2.
[appellant] heeft het (herstelde) arrest door deurwaarderskantoor Bazuin & Partners ten uitvoer doen leggen jegens [A] en daarbij een bedrag van € 24.585,01 geïncasseerd.
1.3.
Tegen de arresten van het gerechtshof hebben [geïntimeerde] en [A] cassatie ingesteld.
1.4.
Een “Koop- en cessie-akte” van 25 juni 2013 vermeldt:
“Ondergetekenden:
Mevrouw [A] ,
wonende te [adres 1]
(hierna ook: [A] )
De heer [geïntimeerde] ,
wonende te [adres 2]
(hierna ook: [geïntimeerde] )
in aanmerking nemende:
- dat [A] een vordering heeft op de heer [appellant] (hierna ook: [appellant] );
- dat de Vordering is beschreven in de concept brief van de raadsman van [A] aan [appellant] van heden:
- dat [A] en [geïntimeerde] op de datum van ondertekening van deze akte tevens een koopovereenkomst aangaan, waarbij [A] haar Vordering op [appellant] verkoopt aan [geïntimeerde] , die de Vordering zal incasseren en de opbrengst zal afdragen aan haar;
- dat [A] haar voormelde aandeel in de Vordering op [appellant] derhalve wenst over te dragen aan [geïntimeerde] , die bereid is deze cessie te aanvaarden;
zijn overeengekomen als volgt:
1 [A] draagt bij deze haar hierboven in de considerans omschreven Vordering op [appellant] over aan [geïntimeerde] , welke overdracht [geïntimeerde] bij deze aanvaardt, een en ander op grond van de eveneens in de considerans omschreven koopovereenkomst en met dien verstande dat een mededeling, als bedoeld in art. 3, nog gedaan moet of kan worden.
2. Alle aan de vordering van [A] op [appellant] verbonden nevenrechten, gaan bij deze van rechtswege over aan [geïntimeerde] . Tevens verschaft [A] alle bewijsstukken met betrekking tot de (al dan niet door overdracht) overgaande rechten, dit in origineel of, maar uitsluitend indien en voor zover [A] belang houdt bij behoud van een bewijsstuk of een executoriale titel, in afschrift;
3. [geïntimeerde] is verplicht en [A] is bevoegd deze cessie schriftelijk mede te delen aan [appellant] dit onder bijvoeging van een afschrift van deze cessie akte.
4. [A] staat niet in voor de solventie van de schuldenaar [appellant] , maar staat er voor in dat de vordering haar toebehoort en dat zij bevoegd is de vordering volledig aan [geïntimeerde] over te dragen;
5. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.
Aldus is overeengekomen en in tweevoud ondertekend te Wassenaar
op 25-Juni-2013
1.5.
Een brief van 27 juni 2013 van mr. P. Habermehl aan [appellant] vermeldt:
“U hebt het arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage ten uitvoer gelegd jegens mijn cliënte. Zij stelt zich op het standpunt dat de executie onrechtmatig is. (…)
Mijn cliënte houdt u aansprakelijk voor de schade die zij lijdt door de onrechtmatige executie. Die schade bestaat in ieder geval uit het bedrag dat door de executie door u is geïnd (naar verluidt € 24.585,01). Voorts heeft mijn cliënte recht op terugbetaling van het bedrag dat door de executie door u is geïnd indien het arrest wordt vernietigd. Mijn cliënte heeft haar vorderingen gecedeerd aan de heer [geïntimeerde] (…).”
1.6.
[geïntimeerde] heeft, na een daartoe strekkend op 26 juni 2013 verzocht en verkregen verlof, op 27 juni 2013 ten laste van [appellant] onder Bazuin & Partners beslag doen leggen op door Bazuin & Partners bij [A] geïnde gelden. Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 10 oktober 2013 is dit beslag op vordering van [appellant] opgeheven.
1.7.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 22 november 2013 het arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 15 mei 2012 vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing. De zaak is tot op heden niet aangebracht bij het hof Amsterdam.
1.8
Een verklaring van 11 december 2013 vermeldt:
“Ondergetekende,
mevrouw [A] ,
Verklaart hierbij ten behoeve van de procedure tussen de heer [geïntimeerde] en de heer [appellant] , het volgende.
Ik bevestig hierbij dat ik met [geïntimeerde] heb afgesproken om mijn vordering op de heer [appellant] , die gebaseerd is op de onrechtmatige executie van het arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 15 mei 2012 te verkopen en over te dragen aan [geïntimeerde] . De reden daarvoor is dat ik niet meer in procedures betrokken wens te zijn, mede gelet op mijn leeftijd. Bovendien had ik reeds mijn aandeel in ons gezamenlijk vorderingsrecht op de heer [appellant] aan [geïntimeerde] overgedragen, zodat hij mede voor mijn aandeel kan optreden in de cassatieprocedure. Nu die cassatie geleid heeft tot de vernietiging van het voormelde arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage staat mijns inziens vast dat [appellant] jegens mij onrechtmatig heeft gehandeld door dat arrest ten uitvoer te leggen door beslag te leggen op mijn spaargeld. [appellant] dient alles wat op grond van dat arrest door hem is geïncasseerd terug te betalen aangezien het vanwege de vernietiging van het arrest onverschuldigd is betaald en de schade die ik heb geleden (in de vorm van bankkosten en rentederving) te vergoeden. Deze vordering heb ik overgedragen aan [geïntimeerde] bij de cessieakte van 25 juni 2013.
Indien en voor zover er enig gebrek kleeft aan de overdracht van de vordering, bekrachtig ik hierbij de cessie en draag ik de vordering hierbij nogmaals over aan [geïntimeerde] op grond van dezelfde titel en voorwaarden als vermeld in de eerdere cessieakte.
Wassenaar, 11 december 2013
w.g.
[A] ”
2. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] , na wijziging van eis, gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade van [A] en dat de schade wordt begroot op € 24.685,01, althans tot (terug)betaling van het bedrag van € 24.685,01, alles vermeerderd met rente en kosten. [geïntimeerde] heeft aan zijn vordering – samengevat – ten grondslag gelegd dat [appellant] de arresten van het gerechtshof ten onrechte jegens [A] heeft geëxecuteerd, zodat [appellant] aansprakelijk is voor de schade die [A] lijdt ten gevolge van de onrechtmatige executie, en indien de executie niet onrechtmatig wordt geacht, deze zonder recht of titel is geschied en [A] recht heeft op terugbetaling van de geïnde bedragen. [A] heeft haar vordering overgedragen aan [geïntimeerde] . [appellant] heeft onder meer betwist dat de vordering van [A] rechtsgeldig is overgedragen aan [geïntimeerde] .
3. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 13 februari 2014 overwogen dat het er voor gehouden moet worden dat [appellant] ten onrechte tot de executie van het arrest van het gerechtshof van 15 mei 2012 (verbeterd bij arrest van 18 september 2012) is overgegaan, aangezien de Hoge Raad deze arresten inmiddels heeft vernietigd. De rechtbank heeft zich vervolgens gebogen over de vraag of de vordering van [A] rechtsgeldig is overgegaan op [geïntimeerde] , en heeft [geïntimeerde] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat de handtekening onder de akte van cessie van [A] is. Bij eindvonnis van 6 november 2014 heeft de kantonrechter bewezen geacht dat de handtekening onder de cessieakte van [A] is en [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] een bedrag van € 24.585,01 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2013.
4. [appellant] vordert in appel dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog integraal worden afgewezen. Geen grieven zijn gericht tegen het vonnis van 7 november 2013.
5. [appellant] heeft zowel in de inleiding op de grieven (onder punt 13 van de memorie van grieven) als in zijn toelichting op de derde grief een beroep gedaan op artikel 85 lid 2 Rv. Het hof vat dat beroep aldus op, dat [appellant] in hoger beroep (alsnog) verklaart inzage te verlangen in de stukken zelf waarop [geïntimeerde] een beroep heeft gedaan. Onder punt 13 van de memorie van grieven heeft [appellant] verklaard inzage te verlangen in de (originele) akte van cessie van 25 juni 2013. In de toelichting op grief 3 duidt [appellant] de stukken aan als “de door hem ( [geïntimeerde] , hof) ingeroepen stukken”.
6. Artikel 85 lid 2 Rv beoogt de wederpartij van degene die zich op een stuk beroept de gelegenheid te bieden inzage te nemen in “het stuk zelf” waarvan een afschrift bij de processtukken is gevoerd. Het artikel legt op degene die zich op dit stuk beroept de verplichting het gevraagde stuk (dat wil zeggen het in zijn bezit zijnde stuk, waarop hij ter onderbouwing van zijn stellingen een beroep heeft gedaan) hetzij ter griffie te deponeren, hetzij tegen bewijs van afgifte af te geven aan de advocaat van de wederpartij. [geïntimeerde] beroept zich in deze procedure op de akte van cessie van 25 juni 2013, hetgeen meebrengt dat hij verplicht is het stuk te deponeren. Dat de kantonrechter – na getuigenverhoren – reeds bewezen heeft verklaard dat de handtekening onder de akte van cessie van 25 juni 2013 van [A] is, zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd, doet daaraan niet af.
7. Voor zover [appellant] , gezien hetgeen is vermeld in de toelichting op grief 3, heeft beoogd dat
allestukken waarop [geïntimeerde] zich in deze procedure heeft beroepen door laatstgenoemde ter griffie worden gedeponeerd of worden afgegeven aan de advocaat van [appellant] , geldt dat Van [appellant] redelijkerwijs mag worden verlangd dat hij de stukken waarvan hij inzage verlangt specificeert en dat alleen deugdelijk gespecificeerde stukken behoeven te worden gedeponeerd of afgegeven.
8. Het hof zal [geïntimeerde] derhalve gelasten de akte van 25 juni 2013 (dat wil zeggen het stuk waarvan hij de advocaat van [appellant] op diens verzoek een kopie heeft verschaft, zie conclusie van antwoord in eerste aanleg, randnummer 5) uiterlijk 24 juli 2018 ter griffie van het hof te deponeren, dan wel uiterlijk op die datum tegen bewijs van ontvangst af te geven aan de advocaat van [appellant] . Het hof zal de zaak thans alvast verwijzen naar de rol van 21 augustus 2018 voor akte aan de zijde van [appellant] , teneinde zich uit te laten over de betekenis van het ter griffie overgelegde of aan zijn advocaat ter hand gestelde stuk voor de onderhavige procedure. [geïntimeerde] zal vervolgens bij antwoordakte in de gelegenheid worden gesteld te reageren.
9. | Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

Beslissing

Het hof:
  • draagt [geïntimeerde] op om uiterlijk op 24 juli 2018 het hierboven genoemde stuk (de akte van 25 juni 2013) hetzij ter griffie van het hof te deponeren, hetzij tegen bewijs van afgifte af te geven aan de advocaat van [appellant] ;
  • verwijst de zaak naar de rol van 21 augustus 2018 voor akte aan de zijde van [appellant] ;
  • verstaat dat [geïntimeerde] vervolgens in de gelegenheid zal zijn bij antwoordakte te reageren;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.A. Schreuder, M.M. Olthof en F.R. Salomons en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 juni 2018 in aanwezigheid van de griffier.