1.8Een verklaring van 11 december 2013 vermeldt:
“Ondergetekende,
mevrouw [A] ,
Verklaart hierbij ten behoeve van de procedure tussen de heer [geïntimeerde] en de heer [appellant] , het volgende.
Ik bevestig hierbij dat ik met [geïntimeerde] heb afgesproken om mijn vordering op de heer [appellant] , die gebaseerd is op de onrechtmatige executie van het arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 15 mei 2012 te verkopen en over te dragen aan [geïntimeerde] . De reden daarvoor is dat ik niet meer in procedures betrokken wens te zijn, mede gelet op mijn leeftijd. Bovendien had ik reeds mijn aandeel in ons gezamenlijk vorderingsrecht op de heer [appellant] aan [geïntimeerde] overgedragen, zodat hij mede voor mijn aandeel kan optreden in de cassatieprocedure. Nu die cassatie geleid heeft tot de vernietiging van het voormelde arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage staat mijns inziens vast dat [appellant] jegens mij onrechtmatig heeft gehandeld door dat arrest ten uitvoer te leggen door beslag te leggen op mijn spaargeld. [appellant] dient alles wat op grond van dat arrest door hem is geïncasseerd terug te betalen aangezien het vanwege de vernietiging van het arrest onverschuldigd is betaald en de schade die ik heb geleden (in de vorm van bankkosten en rentederving) te vergoeden. Deze vordering heb ik overgedragen aan [geïntimeerde] bij de cessieakte van 25 juni 2013.
Indien en voor zover er enig gebrek kleeft aan de overdracht van de vordering, bekrachtig ik hierbij de cessie en draag ik de vordering hierbij nogmaals over aan [geïntimeerde] op grond van dezelfde titel en voorwaarden als vermeld in de eerdere cessieakte.
Wassenaar, 11 december 2013
w.g.
[A] ”
2. In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] , na wijziging van eis, gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade van [A] en dat de schade wordt begroot op € 24.685,01, althans tot (terug)betaling van het bedrag van € 24.685,01, alles vermeerderd met rente en kosten. [geïntimeerde] heeft aan zijn vordering – samengevat – ten grondslag gelegd dat [appellant] de arresten van het gerechtshof ten onrechte jegens [A] heeft geëxecuteerd, zodat [appellant] aansprakelijk is voor de schade die [A] lijdt ten gevolge van de onrechtmatige executie, en indien de executie niet onrechtmatig wordt geacht, deze zonder recht of titel is geschied en [A] recht heeft op terugbetaling van de geïnde bedragen. [A] heeft haar vordering overgedragen aan [geïntimeerde] . [appellant] heeft onder meer betwist dat de vordering van [A] rechtsgeldig is overgedragen aan [geïntimeerde] .
3. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 13 februari 2014 overwogen dat het er voor gehouden moet worden dat [appellant] ten onrechte tot de executie van het arrest van het gerechtshof van 15 mei 2012 (verbeterd bij arrest van 18 september 2012) is overgegaan, aangezien de Hoge Raad deze arresten inmiddels heeft vernietigd. De rechtbank heeft zich vervolgens gebogen over de vraag of de vordering van [A] rechtsgeldig is overgegaan op [geïntimeerde] , en heeft [geïntimeerde] toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat de handtekening onder de akte van cessie van [A] is. Bij eindvonnis van 6 november 2014 heeft de kantonrechter bewezen geacht dat de handtekening onder de cessieakte van [A] is en [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde] een bedrag van € 24.585,01 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2013.
4. [appellant] vordert in appel dat de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog integraal worden afgewezen. Geen grieven zijn gericht tegen het vonnis van 7 november 2013.
5. [appellant] heeft zowel in de inleiding op de grieven (onder punt 13 van de memorie van grieven) als in zijn toelichting op de derde grief een beroep gedaan op artikel 85 lid 2 Rv. Het hof vat dat beroep aldus op, dat [appellant] in hoger beroep (alsnog) verklaart inzage te verlangen in de stukken zelf waarop [geïntimeerde] een beroep heeft gedaan. Onder punt 13 van de memorie van grieven heeft [appellant] verklaard inzage te verlangen in de (originele) akte van cessie van 25 juni 2013. In de toelichting op grief 3 duidt [appellant] de stukken aan als “de door hem ( [geïntimeerde] , hof) ingeroepen stukken”.
6. Artikel 85 lid 2 Rv beoogt de wederpartij van degene die zich op een stuk beroept de gelegenheid te bieden inzage te nemen in “het stuk zelf” waarvan een afschrift bij de processtukken is gevoerd. Het artikel legt op degene die zich op dit stuk beroept de verplichting het gevraagde stuk (dat wil zeggen het in zijn bezit zijnde stuk, waarop hij ter onderbouwing van zijn stellingen een beroep heeft gedaan) hetzij ter griffie te deponeren, hetzij tegen bewijs van afgifte af te geven aan de advocaat van de wederpartij. [geïntimeerde] beroept zich in deze procedure op de akte van cessie van 25 juni 2013, hetgeen meebrengt dat hij verplicht is het stuk te deponeren. Dat de kantonrechter – na getuigenverhoren – reeds bewezen heeft verklaard dat de handtekening onder de akte van cessie van 25 juni 2013 van [A] is, zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd, doet daaraan niet af.
7. Voor zover [appellant] , gezien hetgeen is vermeld in de toelichting op grief 3, heeft beoogd dat
allestukken waarop [geïntimeerde] zich in deze procedure heeft beroepen door laatstgenoemde ter griffie worden gedeponeerd of worden afgegeven aan de advocaat van [appellant] , geldt dat Van [appellant] redelijkerwijs mag worden verlangd dat hij de stukken waarvan hij inzage verlangt specificeert en dat alleen deugdelijk gespecificeerde stukken behoeven te worden gedeponeerd of afgegeven.
8. Het hof zal [geïntimeerde] derhalve gelasten de akte van 25 juni 2013 (dat wil zeggen het stuk waarvan hij de advocaat van [appellant] op diens verzoek een kopie heeft verschaft, zie conclusie van antwoord in eerste aanleg, randnummer 5) uiterlijk 24 juli 2018 ter griffie van het hof te deponeren, dan wel uiterlijk op die datum tegen bewijs van ontvangst af te geven aan de advocaat van [appellant] . Het hof zal de zaak thans alvast verwijzen naar de rol van 21 augustus 2018 voor akte aan de zijde van [appellant] , teneinde zich uit te laten over de betekenis van het ter griffie overgelegde of aan zijn advocaat ter hand gestelde stuk voor de onderhavige procedure. [geïntimeerde] zal vervolgens bij antwoordakte in de gelegenheid worden gesteld te reageren.
9. | Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.