ECLI:NL:GHDHA:2018:1493

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
22-003859-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gekwalificeerde diefstal met valse sleutels en de gevolgen van vormverzuimen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in Marokko in 1986, was eerder veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken voor gekwalificeerde diefstal, waarbij hij samen met anderen meermalen geldbedragen heeft weggenomen uit geldautomaten met gebruik van een valse pinpas. De tenlastelegging betrof diefstal in de periode van 31 december 2013 tot en met 2 januari 2014 in verschillende steden in Nederland. Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep is door de verdediging aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard vanwege het verlies van camerabeelden die cruciaal waren voor de verdediging. Het hof oordeelde echter dat er geen sprake was van moedwillig handelen en dat bewijsuitsluiting niet aan de orde was. Het hof heeft de strafmaat verlaagd ter compensatie van het vormverzuim, maar heeft de verdachte alsnog veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003859-17
Parketnummer: 10-811016-16
Datum uitspraak: 31 mei 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 28 augustus 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortejaar] 1986,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 17 mei 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 31 december 2013 tot en met 2 januari 2014 te Amsterdam en/of Noordwijk en/of 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of Schiedam, en/of Breda en/of Gilzerijen, althans in Nederland, meermalen, althans éénmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit één of meerdere geldautoma(a)t(en)/betaalautoma(a)t(en) heeft/hebben weggenomen één of meerdere geldbedrag(en) (in totaal 15.766,29 euro of daaromtent), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door met een pinpas, tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren, meermalen, althans éénmaal (telkens) één of meerdere geldbedrag(en) te pinnen van een (bank)rekening van voornoemde [aangever].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met toepassing van artikel 63 van het wetboek van Strafrecht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie in de vervolging van het ten laste gelegde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de daarop betrekking hebbende camerabeelden verloren zijn gegaan, zodat sprake is van een zodanig verzuim in het voorbereidend onderzoek dat de behandeling van de zaak niet aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet en de verdachte in zijn belangen is geschaad, een en ander vermeld in de ter terechtzitting overgelegde pleitnotities.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Vaststaat dat het proces-verbaal van de politie mede omvat een tweetal processen-verbaal van bevindingen betreffende het uitkijken van camerabeelden bij respectievelijk [x] te Amsterdam en [y] te Amsterdam waarop de bewezenverklaring in belangrijke mate zou dienen te steunen, maar welke camerabeelden nu deze in het ongerede zijn geraakt, zich niet meer lenen voor controle en betwisting door de verdediging.
Het hof is met de advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat om die reden en in zoverre sprake is van een onherstelbaar verzuim in de naleving van vormvoorschriften en overweegt omtrent de daaraan te verbinden beslissing als volgt.
Het hof stelt voorop dat het dossier geen aanknopingspunten bevat om te veronderstellen dat bij het in het ongerede raken van de camerabeelden sprake zou zijn van enig moedwillig handelen met veronachtzaming van de te respecteren belangen van de verdachte; derhalve komt naar het oordeel van het hof de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie niet in aanmerking als reactie op het ontbreken van de camerabeelden.
Voorts overweegt het hof dat gelet op de aard van het betrokken voorschrift, het belang dat dit voorschrift dient en de invloed op het verdedigingsrecht als gevolg van het in het ongerede raken van de desbetreffende camerabeelden allereerst bewijsuitsluiting dient te worden overwogen. Hoewel in beginsel dit het meest in aanmerking komt als reactie op de toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, is het hof van oordeel dat het ook in het geval van een onherstelbaar vormverzuim denkbaar is dat het nadeel van de verdediging door alternatieve vormen van onderzoek geheel of gedeeltelijk zou kunnen worden gecompenseerd. Het hof is van oordeel dat daartoe ook van de zijde van de verdediging een min of meer actieve opstelling kan worden gevergd. In de onderhavige zaak acht het hof een zeer voor de hand liggende mogelijkheid tot het nemen van initiatief ter compensatie als voormeld een verzoek van de verdediging tot het als getuige horen van de opsporingsambtenaar die de camerabeelden uitkeek en daarvan de eerder genoemde processen-verbaal opmaakte. Ook langs deze weg is immers toetsing denkbaar van het in die processen-verbaal gelegen bewijs. Nu een dergelijk verzoek tot en met het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is uitgebleven leidt het hof daaruit af dat kennelijk niet sprake is van een zodanige benadeling van de rechten van de verdediging dat bewijsuitsluiting aangewezen is. Om die reden zal het hof volstaan met compensatie in de strafmaat.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in
of omstreeksde periode van 31 december 2013 tot en met 2 januari 2014 te Amsterdam
en/of Noordwijk en/of 's-Gravenhage en/of Rotterdam en/of Schiedam, en/of Breda en/of Gilzerijen, althans in Nederland, meermalen,
althans éénmaal (telkens
)tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
in/uit
eenéén of meerderegeldautoma
(a
)t
(en)/betaalautoma(a)t(en)heeft
/hebbenweggenomen
eenéén of meerderegeldbedrag
(en) (in totaal 15.766,29 euro of daaromtent), in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [aangever],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),waarbij verdachte en
/ofzijn mededader
(s
) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/ofde
/hetweg te nemen goed
(eren
)onder
zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten door met een pinpas, tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/
ofzijn mededader
(s
)niet gerechtigd
was/waren, meermalen,
althans éénmaal (telkens
) één of meerdereeengeldbedrag
(en)te pinnen van een
(bank
)rekening van voornoemde [aangever].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen meermalen schuldig gemaakt aan gekwalificeerde diefstal, waarvan de bejaarde mevrouw [aangever] het slachtoffer is geworden. De verdachte en zijn mededaders hebben daartoe meerdere geldopnamen met misbruik van de pinpas van het slachtoffer verricht. Dit soort feiten zijn ernstig en verwerpelijk. Oudere personen zijn kwetsbaar en kunnen daardoor gemakkelijk ten prooi vallen aan mensen die van die kwetsbare positie gebruik maken met uitsluitend winstbejag als drijfveer. Zulke feiten brengen bij oudere burgers in het algemeen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg. Bovendien brengt gedrag als dat van verdachte het vertrouwen in gevaar dat moet kunnen worden gesteld in de middelen waarvan het elektronische betalingsverkeer zich bedient. Het hof neemt het de verdachte voorts kwalijk dat hij zich bij het plegen van de onderhavige diefstal uitsluitend heeft laten leiden door geldelijk gewin en zich op geen enkele manier heeft bekommerd om de gevolgen ervan voor het slachtoffer.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 april 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof heeft ambtshalve geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De redelijke termijn is aangevangen op
27 augustus 2014, toen de verdachte voor het eerst (als verdachte) door de politie is gehoord. Nu door de politierechter op 28 augustus 2017 vonnis is gewezen, is sprake van overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg met één jaar.
Ofschoon het hof – anders dan de politierechter – de verdachte vrijspreekt van de pintransactie te Schiedam en bovendien de overwogen straf verlaagt ter compensatie van het genoemde vormverzuim (het ontbreken van gelegenheid voor de verdediging om het bewijs aan de hand van de camerabeelden te toetsen), is het hof van oordeel dat, zonder overschrijding van de redelijke termijn zoals hiervoor overwogen, met een straf gelijk aan de door de politierechter opgelegde straf omwille van de brutaliteit waarmee van de pingegevens van een ander structureel misbruik is gemaakt niet zou kunnen worden volstaan. Het hof heeft dan ook een gevangenisstraf voor de duur van 5 weken onvoorwaardelijk overwogen.
Het hof is evenwel – alles afwegende, in het bijzonder gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. J.A.C. Bartels en mr. A.M. Hol,
in bijzijn van de griffier mr. C.M.A. Ellens-Veenhof.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 mei 2018.
mr. A.M. Hol is buiten staat dit arrest te ondertekenen.