ECLI:NL:GHDHA:2018:1492

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
22-003129-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invloed van diefstal van hennep op het reparatoir karakter van de ontneming in concreto

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 9 juni 2006. De zaak betreft een ontnemingsprocedure waarbij de veroordeelde, geboren in Turkije in 1974, werd verplicht tot betaling van een bedrag van € 23.412,49 aan de Staat, als wederrechtelijk verkregen voordeel uit een hennepkwekerij. De politierechter had eerder de veroordeelde veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal, wat leidde tot een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.

Tijdens de zitting op 17 mei 2018 heeft het hof de vordering van het Openbaar Ministerie gehoord, die het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 21.071,24 wilde vaststellen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de eerdere beslissing niet in stand kan blijven. De verdachte had verklaard dat zijn hennepplanten in januari 2005 waren gestolen, nog voordat hij deze kon verkopen. Dit werd bevestigd door getuigenverklaringen en objectief bewijs van inbraak.

Het hof concludeert dat, hoewel de verdachte in theorie voordeel had kunnen behalen uit de hennep, dit voordeel niet kan worden aangemerkt als reparatoir voor de ontnemingsmaatregel, aangezien hij door de diefstal weer in de oorspronkelijke toestand is geraakt. De vordering van het Openbaar Ministerie werd dan ook afgewezen, en het hof vernietigde de eerdere beslissing en wees de vordering tot betaling af.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003129-17 PO
Parketnummer: 10-692528-05
Datum uitspraak: 31 mei 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 9 juni 2006 in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortejaar] 1974,
[adres].
Procesgang in de ontnemingszaak
De politierechter in de rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 9 juni 2006 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 23.412,49 en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
Namens de veroordeelde is tegen de beslissing hoger beroep ingesteld.
Beslissing in de strafzaak tegen de veroordeelde
Bij beslissing van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam van 9 juni 2006 is de veroordeelde ter zake van het in zijn strafzaak onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde,
gekwalificeerd als:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
en
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking,
veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van honderdtwintig uren, subsidiair zestig dagen hechtenis, subsidiair zestig dagen vervangende hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met een proeftijd van twee jaren.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep op 17 mei 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
Vordering van het Openbaar Ministerie
De inleidende vordering van het Openbaar Ministerie strekt ertoe dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 4, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat, zal worden vastgesteld op € 23.412,49 en dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van deze vordering tot een bedrag van € 21.071,24.
Beoordeling van de beslissing
De beslissing waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De verdachte heeft op 11 februari 2005 bij de politie verklaard dat hij in oktober 2004 is begonnen met een hennepkwekerij op de eerste verdieping van de woning aan de [adres] te Rotterdam. De hennepplanten heeft hij vervolgens in januari 2005 geoogst. Vlak na de oogst werd ingebroken, waarbij de gehele hennepoogst werd gestolen (zie proces-verbaal 2005052313-2).
Getuige [getuige] heeft op 14 april 2005 bij de politie verklaard dat de eerdere oogst van de verdachte in januari 2005 werd gestolen bij een inbraak in haar woning.
Voorts zijn braaksporen te zien op de foto van de voordeur van de [adres] te Rotterdam.
Nu de verklaring van de verdachte bij de politie in zoverre wordt bevestigd door de verklaring van de getuige [getuige] en voorts enige objectieve steun vindt in de hierboven genoemde foto van de voordeur van het pand, acht het hof aannemelijk dat de eerste oogst van de verdachte, nog voordat hij deze te gelde kon maken, is gestolen.
Ofschoon de verdachte in theorie door de oogst voordeel heeft verkregen – hij verkreeg daardoor immers een verhandelbare hoeveelheid (“natte”) hennep -, is het hof van oordeel dat dit voordeel zich niet leent voor oplegging van de gevorderde maatregel van reparatoire aard. Uit de aannemelijk geachte verklaring van de veroordeelde vloeit immers voort dat de veroordeelde kort na de verkrijging van het voordeel door de diefstal weer in de toestand van voor de verkrijging is geraakt.
De vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam moet derhalve worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af de vordering strekkende tot vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. J.A.C. Bartels en mr. A.M. Hol,
in bijzijn van de griffier mr. C.M.A. Ellens-Veenhof.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 mei 2018.
mr. A.M. Hol is buiten staat dit arrest te ondertekenen.