Moeten de niet uitgekeerde winsten in de verrekening worden betrokken?
13. Het hof overweegt als volgt. Gezien het feit dat de grief van de man doel heeft getroffen dient thans nog beantwoord te worden de rechtsvraag, of de winstreserves van [Naam Een] B.V. in de zin van art 1:141 lid 4 jo lid 5 BW in de verrekening dienen te worden betrokken. Of de winstreserves in de verrekening moeten worden betrokken is afhankelijk van de beantwoording van de vraag wat in dit geval onder inkomen moet worden verstaan.
15. In de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden van partijen is het inkomensbegrip gedefinieerd. Artikel 5 lid 2 luidt als volgt: “Onder inkomsten uit arbeid worden mede begrepen uitkeringen ter vervanging van inkomsten uit arbeid zoals sociale uitkeringen en pensioenuitkeringen, alsmede winst uit zelfstandig uitgeoefend beroep en bedrijf.”. Artikel 5 lid 3 luidt als volgt: “Onder netto-inkomsten uit arbeid wordt verstaan de inkomsten uit arbeid na aftrek van de daarover verschuldigde belasting op inkomen, premieheffing-volksverzekeringen en andere wettelijke inhoudingen of heffingen. Indien de totaal verschuldigde belasting op inkomen mede omvat inkomstenbestanddelen, niet begrepen onder inkomsten uit arbeid, wordt de door deze inkomensbestanddelen meer verschuldigde belasting dan zonder het bestaan van deze inkomensbestanddelen niet in de aftrek begrepen. Onder netto-vermogen wordt verstaan het vermogen onder aftrek van alle belasting op inkomen en de over het vermogen verschuldigde belasting op vermogen.”.
16. In punt 6 van de inleidende dagvaarding stelt de vrouw dat ingevolge art 1:141 lid 4 jo art 1:141 lid 5 BW de niet uitgekeerde winsten voor zover in het maatschappelijk verkeer als redelijk beschouwd in het kader van de uitwerking van het periodieke verrekenbeding in de verrekening moeten worden betrokken.
17. In randnummer 20 van zijn conclusie van antwoord in eerste aanleg stelt de man:
- Uit de huwelijkse voorwaarden volgt slechts dat in de verrekening dient te worden betrokken winst uit zelfstandig uitgeoefend bedrijf. Naar de mening van de man is zulks beperkter dan de winst uit onderneming, waarop artikel 1:141 lid 4 BW doelt, zodat van verrekening van eventueel in de vennootschappen opgepotte winsten geen sprake kan zijn. Bovendien zal uit hetgeen onderstaand namens de man wordt betoogd blijken, dat de man terzake een aantal van belang zijnde deelnemingen geenszins in overwegende mate bij machte is om de winsten van de vennootschappen in overwegende mate rechtstreeks of middellijk aan zichzelf ten goede te laten komen.
18. Uit het proces-verbaal van de zitting van 9 mei 2007 van de rechtbank volgt dat partijen over het inkomensbegrip in de huwelijkse voorwaarden hebben gesproken. Uit het proces-verbaal volgt dat de man zich nogmaals op het standpunt stelt dat de winst met betrekking tot de vennootschap niet valt onder het periodieke verrekenbeding. Door de advocaat van de vrouw wordt verklaard dat het de
bedoelingvan de aanstaande echtlieden was dat de opbrengst uit arbeid zou worden verrekend.
19. In de incidentele conclusie van de vrouw van 19 augustus 2009 stelt de vrouw dat het de
bedoelingvan partijen was alle inkomsten uit arbeid te verrekenen. Het hof verwijst naar randnummer 4.1.
20. De vrouw gaat in haar conclusie van repliek nader in op het inkomensbegrip in de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden. De vrouw stelt zich op het standpunt dat met winst uit zelfstandig uitgeoefend beroep en bedrijf ook wordt bedoeld winst uit onderneming, ongeacht de rechtsvorm van deze onderneming. Voor de uitleg van het begrip inkomsten uit arbeid in artikel 5 zijn met name van belang de bewoordingen, de tekst en de inhoud van de wederzijdse bedoeling van partijen. De bewoordingen in de huwelijkse voorwaarden leiden tot de conclusie dat winst uit onderneming wel degelijk onder de definitie valt en tussen partijen dient te worden verrekend.
21. De man herhaalt in zijn conclusie van dupliek in randnummer 11 nogmaals dat de winstreserves van de vennootschappen niet vallen onder het periodieke verrekenbeding.
22. In het vonnis van 20 juli 2011 overweegt de rechtbank in rechtsoverweging 4.19 dat de ingehouden winsten van [Naam Een] B.V. vallen onder het inkomensbegrip artikel 5 lid 2 van de huwelijkse voorwaarden.
23. In randnummer 31 van zijn memorie van grieven stelt de man dat de winstreserves van [Naam Een] B.V. (opgepotte winsten) niet in de verrekening moeten worden betrokken. In randnummer 78 van de memorie van grieven stelt de man dat niet veronachtzaamd dient te worden, dat de inkomsten die [Naam Een] B.V. genereerde in de eerste plaats een uitkering/ fee betrof afkomstig uit [Naam Twee] B.V.. Wat vervolgens door [Naam Twee] B.V. aan dividend wordt uitgekeerd, wordt door de aandeelhouders vastgesteld. De man verwijst naar productie 25 in eerste aanleg. Dat betreft een brief van 10 oktober 2007 van PWC aan de man waaruit volgt dat [Naam Een] B.V. altijd afhankelijk is van de stemmen van de overige aandeelhouders. Voorts wijst de accountant erop dat bij het bepalen van de vrije reserve rekening dient te worden gehouden met de wettelijke reserve artikel 2:389 lid 2 en lid 3 BW.
24. In randnummer 67 tot en met 82 gaat de man nader in op het inkomensbegrip in de huwelijkse voorwaarden. Door de man wordt onder meer gesteld:
- Blijkens de uitspraak van de Hoge Raad van 6 oktober 2006 ECLI:NL:HR:2006:AX8847 heeft de wetgever ervan afgezien de begrippen inkomsten en vermogen in de regeling betreffende verrekenbedingen te omschrijven. De wetgever heeft de invulling van het begrip inkomen overgelaten aan partijen in samenspraak met de notaris;
- Wat onder verrekenbaar inkomen dient te worden verstaan hebben partijen dan ook geregeld in hun huwelijkse voorwaarden. Daarbij is aansluiting gezocht bij het inkomen, zijnde loon, uitkeringen, waaronder pensioenuitkeringen en winst waarover inkomstenbelasting is verschuldigd;
- In de huwelijkse voorwaarden is geen verwijzing gemaakt naar artikel 1:126 BW (oud);
- In redelijkheid kan aan het inkomensbegrip in de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden geen andere betekenis toekomen dan dat daarmee wordt bedoeld inkomen waarover inkomstenbelasting verschuldigd is;
- Wanneer de man een directeursfunctie zou gaan bekleden, mochten partijen verwachten dat de arbeidsbeloning met deze functie in overeenstemming zou zijn;
- Niet veronachtzaamd dient te worden dat de inkomsten die [Naam Een] B.V. genereerde in de eerste plaats een uitkering betrof afkomstig uit [Naam Twee] B.V.;
- De man biedt uitdrukkelijk bewijs aan van zijn stelling dat hij niet bij machte is om zelfstandig te beslissen, dat de winsten van [Naam Twee] B.V. hem middellijk ten goede komen;
- De man heeft vanaf 1992 tot en met 2004 een verloop gegeven van zijn inkomen uit arbeid. Op het moment van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden had de man een inkomen van € 28.588,- en in 2004 had hij een inkomen van € 75.600,-. Het overzicht demonstreert een bestendig inkomen passend bij de functie van de man met welk inkomen partijen overeenkomstig de welstand waaraan zij gewend waren voldoende middelen ter beschikking stond.
25. In de randnummers 115 tot en met 125 gaat de man nader in op de vrij uitkeerbare maar opgepotte winsten. Door de man wordt onder meer aangevoerd:
- Ter vaststelling van de omvang van de vrij uitkeerbare opgepotte winsten en derhalve van de verrekenvordering zal naar de mening van de man de waarde van de deelnemingen ingevolge de balans op het eigen vermogen van de vennootschap in mindering moeten worden gebracht, in welk verband tevens rekening dient te worden gehouden met het bepaalde in artikel 2:389 BW en met het bepaalde in artikel 2:216 BW mede in verband met de pensioenverplichting van de vennootschap jegens de man;
- De man is van mening dat er aan opgepotte winsten aanwezig is een bedrag van
26. In randnummer 18 van haar memorie van antwoord verwijst de vrouw met betrekking tot het inkomensbegrip naar hetgeen zij daar bij conclusie van repliek over heeft gesteld. De huwelijkse voorwaarden dateren van 1992, terwijl de besloten vennootschappen zijn opgericht in 1998. De man was destijds in loondienst. In randnummer 25 van haar memorie van antwoord stelt de vrouw dat bij de bepaling van de omvang van de opgepotte winsten rekening dient te worden gehouden met alle relevante factoren zulks ter beoordeling van een deskundige.
27. Het hof overweegt als volgt. Het hof stelt voorop dat de uitleg van het inkomensbegrip in de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden dient te geschieden aan de hand van de Haviltexmaatstaf. Deze maatstaf brengt met zich mee dat, ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, de overige omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een andere
(dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft immers de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij is ook van belang de wijze waarop zij uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst (Hoge Raad 5 april 2013 NJ 2013/214). De Haviltexmaatstaf is ook van toepassing indien partijen op de tekst van de overeenkomst haaks op elkaar staande bedoelingen en verwachtingen baseren en geen van beider interpretaties aanstonds volstrekt onaannemelijk is (Hoge Raad 13 november 2015 ECLI:NL:HR: 2015:3303). Mede in het licht van de door partijen aangevoerde omstandigheden moet worden vastgesteld welke betekenis toekomt aan het inkomensbegrip in de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden.
28. Op het moment van het passeren van de akte van huwelijkse voorwaarden was de man in loondienst. De man was bedrijfsleider bij [Naam Vier] B.V.. Van bedrijfsleider is de man opgeklommen tot directeur van [Naam Vier] B.V.. In 1998 is de man directeur bij [Naam Een] B.V. geworden. Het gemiddelde inkomen van de man in 1998 en 1999 was
€ 69.188,-. Zijn inkomen uit arbeid vanaf de datum van het huwelijk is in een gestage lijn naar boven gegaan en zwakt wat af na de oprichting van [Naam Een] B.V..
29. Gezien het feit dat de man op het moment van het aangaan van de huwelijkse voorwaarden in dienst was van [Naam Vier] B.V. mochten beide echtgenoten over en weer erop vertrouwen dat in ieder geval onder netto inkomen wordt verstaan inkomen uit dienstbetrekking na aftrek van belastingen. Dit wordt ook bevestigd door hetgeen door de advocaat van de vrouw tijdens de comparitie van partijen op mei 2007 wordt verklaard, namelijk dat het de bedoeling van de aanstaande echtelieden was dat de opbrengst uit arbeid zou worden verrekend.
30. De tekst van de huwelijkse voorwaarden duidt op inkomen dat valt onder de Wet op de inkomstenbelasting en niet op winst die valt onder de vennootschapsbelasting. Gezien de feitelijke situatie bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden alsmede de tekst van de huwelijkse voorwaarden is het hof van oordeel dat niet onder het inkomensbegrip van de huwelijkse voorwaarden valt winst die valt onder de vennootschapsbelasting. Een kenmerk van huwelijkse voorwaarden is dat het een duurovereenkomst is. Als de feiten en omstandigheden in de loop van het huwelijk wijzigen ten opzichte van de feiten en omstandigheden bij het aangaan van het huwelijk dan is het de verantwoordelijkheid van beide echtgenoten om hun huwelijkse voorwaarden kritisch te bezien en om te beslissen om deze al dan niet aan te passen aan de gewijzigde situatie. Als partijen dat niet doen komt dat in beginsel voor zijn of haar risico. Op huwelijkse voorwaarden zijn mede van toepassing artikel 6:2 BW, 6:248 BW en 6:258 BW. De redelijkheid en billijkheid zijn van essentiële betekenis in de relatie tussen echtgenoten en ex-echtgenoten. De redelijkheid en billijkheid kan aanvullende werking hebben op hetgeen partijen in de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden met elkaar zijn overeengekomen. De feiten en omstandigheden zijn van belang voor wat redelijk en billijk is.
31. Ook na de oprichting van [Naam Een] B.V. brengt eveneens de redelijkheid en billijkheid niet met zich mede dat van een ruimer inkomensbegrip moet worden uitgegaan dat eveneens omvat winst die is onderworpen aan de vennootschapsbelasting. De man was in dienst van een vennootschap en is in dienst getreden van een andere vennootschap waarbij het inkomen van de man licht is gedaald maar nog steeds als reëel kan worden aangemerkt. Daarbij moet tevens in ogenschouw worden genomen dat de man weliswaar enig aandeelhouder was van [Naam Een] B.V. maar deze vennootschap was met betrekking tot de winst- en dividendpolitiek inzake de deelnemingen mede afhankelijk van de overige aandeelhouders.
32. Het vorenoverwogene leidt er toe dat het hof van oordeel is dat onder het inkomensbegrip in de tussen partijen gesloten huwelijkse voorwaarden niet de winst uit onderneming moet worden begrepen. Daarnaast heeft evenwel nog het volgende te gelden ten aanzien van de vraag of de man in overwegende mate bij machte is te bepalen dat de winsten hem rechtstreeks of middellijk ten goede komen.
33. [Naam Een] B.V. was en is een holding maatschappij. [Naam Een] B.V. had een deelneming van 51% in [Naam Twee] B.V. en een 50% deelneming in [Naam Vijf] B.V.. Tussen [Naam Een] B.V.en de overige aandeelhouders in [Naam Twee] B.V. bestond een aandeelhoudersovereenkomst; het hof verwijst naar productie 35 door de man bij memorie van grieven in het geding gebracht. Voorts verwijst het hof naar de brief van PWC van 10 oktober 2007 productie 25. Uit de aandeelhoudersovereenkomst volgt tegen welke prijs de aandelen in de deelneming moeten worden aangeboden bij vervreemding. De accountant verklaart in zijn brief van 10 oktober 2007 dat [Naam Een] B.V. afhankelijk was van de overige aandeelhouders. Ondanks de duidelijke stellingname van de man met betrekking tot de afhankelijkheid van [Naam Een] B.V. van de overige aandeelhouders gaat de vrouw in haar memorie van antwoord hierop niet in. Het hof is van oordeel dat het er daarom voor moet worden gehouden dat [Naam Een] B.V. met betrekking tot de winst- en dividendpolitiek mede afhankelijk was van de overige aandeelhouders in de deelnemingen. Daardoor wordt niet voldaan aan het vereiste van artikel 1:141 lid 4 BW, dat de man overwegende zeggenschap als bedoeld in dit lid had in de betreffende rechtspersoon.