In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 9 maart 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting en de vergrijpboete opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, [X] B.V., had een naheffingsaanslag van € 34.215 en een vergrijpboete van € 8.553 ontvangen, welke handhaving door de Inspecteur in bezwaar was bevestigd. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging. De kern van de zaak draait om de vraag of de belanghebbende de geclaimde voorbelasting en de aangegeven verschuldigde omzetbelasting kon onderbouwen met logische boekhoudkundige verwerkingen. Het Hof oordeelde dat de aanpak van belanghebbende in hoger beroep de indruk wekte dat zij met een veelheid van stukken en nieuwe stellingen het zicht op de werkelijke cijfers had willen vertroebelen. Het Hof concludeerde dat er geen informatie aanwezig was die aantoont dat de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag was opgelegd. Het Hof heeft de naheffingsaanslag verlaagd naar € 33.890 en de vergrijpboete aangepast naar € 8.472, terwijl het beroep van belanghebbende verder ongegrond werd verklaard. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd, en de Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.