ECLI:NL:GHDHA:2018:1329

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
52918
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een mondeling verzoek tot wraking van de raadsheer-commissaris in een strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 mei 2018 een beslissing genomen over een mondeling verzoek tot wraking van de raadsheer-commissaris, gedaan door de raadsman van de verzoeker in een strafzaak. De verzoeker, geboren in 1953, was betrokken in een strafzaak tegen het Openbaar Ministerie. Het verzoek tot wraking werd ingediend naar aanleiding van opmerkingen die de raadsheer-commissaris had gemaakt tijdens een getuigenverhoor op 23 maart 2018. De raadsman stelde dat de raadsheer-commissaris conclusies had getrokken zonder dat hij de gelegenheid had gekregen om een toelichting te geven, wat leidde tot twijfels over de onpartijdigheid van de raadsheer-commissaris.

De wrakingskamer heeft het verzoek op 16 mei 2018 behandeld, waarbij de raadsman en de advocaat-generaal hun standpunten hebben toegelicht. De advocaat-generaal stelde dat de verzoeker niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het verzoek te laat was ingediend. Het hof oordeelde echter dat het verzoek tijdig was gedaan, omdat de verzoeker pas op 5 april 2018 op de hoogte was van de feiten die aan het verzoek ten grondslag lagen.

Bij de beoordeling van het wrakingsverzoek concludeerde het hof dat de raadsheer-commissaris niet vooringenomen was en dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid bestond. Het hof wees het verzoek tot wraking af en verklaarde de verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer bestaande uit drie rechters, met de griffier aanwezig. De beslissing werd ook aan de betrokken partijen toegezonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 000529-18
Rolnummer hoofdzaak : 22-003082-15
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 29 mei 2018
inzake het mondeling verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak van het Openbaar Ministerie tegen:
[Verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats] [geboorteland],
adres: [adres],
verzoeker,
raadsman mr. C.F. Korvinus, advocaat te Amsterdam.

Het geding

1. In de strafzaak tegen de verzoeker onder genoemd rolnummer stond op 6 april 2018 het getuigenverhoor van de heer [getuige 2] door de raadsheer-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof mr. W.A.G.J.W. Ferenschild gepland.
2. Voorafgaand aan het getuigenverhoor heeft de raadsman op 6 april 2018, in de verhoorkamer, namens de verzoeker een mondeling verzoek tot wraking gedaan van genoemde raadsheer-commissaris.
3. De raadsheer-commissaris heeft niet in de wraking berust.
4. De wrakingskamer heeft het verzoek op 16 mei 2018 ter openbare terechtzitting behandeld, waar de raadsman is gehoord en een pleitnota heeft overgelegd. De advocaat-generaal mr. A.J.M. Paulus heeft het standpunt van het Openbaar Ministerie uiteengezet. De raadsheer-commissaris is met voorafgaand bericht niet verschenen.

Het wrakingsverzoek

5. Blijkens hetgeen de raadsman op 6 april 2018 bij het mondeling verzoek tot wraking naar voren heeft gebracht zoals gerelateerd in het proces-verbaal van bevindingen wraking raadsheer-commissaris, is het wrakingsverzoek in de kern gericht tegen hetgeen de raadsheer-commissaris heeft opgemerkt in punt 6 van de “Opmerking raadsheer-commissaris” d.d. 26 maart 2018 (hierna: de opmerking raadsheer-commissaris), opgesteld naar aanleiding van het getuigenverhoor van [getuige 1] in de onderhavige zaak op 23 maart 2018 door de raadsheer-commissaris. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de raadsheer-commissaris met die opmerking conclusies heeft getrokken zonder dat de raadsman van de getuige, [raadsman getuige 1], een toelichting had kunnen geven. Dit geeft de verzoeker aanleiding te twijfelen aan de onpartijdigheid van de raadsheer-commissaris, aldus de raadsman.
6. Bij de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting heeft de raadsman het wrakingsverzoek aangevuld, in die zin dat de raadsman daarbij mede heeft betrokken de wijze waarop de raadsheer-commissaris heeft gehandeld na het verhoor van de getuige [getuige 1] en nadat zij kennis had genomen van een hieronder nader aan te duiden vragenlijst, welke handelwijze er kort gezegd op neerkomt dat de raadsheer-commissaris de dochter van de getuige in het gerechtsgebouw heeft aangesproken om haar in verbinding te stellen met de raadsman van de getuige, omdat de raadsheer-commissaris klaarheid over genoemde vragenlijst wenste. Deze handelwijze van de raadsheer-commissaris in combinatie met haar opmerking in punt 6 van de opmerking raadsheer-commissaris getuigt er naar de mening van de raadsman van dat de raadsheer-commissaris zich op een vooringenomen en achterdochtige wijze heeft opgesteld.
7. Anders dan de raadsman ter zitting heeft meegedeeld, vormt hetgeen hiervoor in overweging 6 is weergegeven geen inkleuring van de wrakingsgrond als weergegeven in overweging 5, maar betreft het naar het oordeel van het hof een geheel nieuwe wrakingsgrond die aan het wrakingsverzoek ten grondslag wordt gelegd. De raadsman is hiermee eerst ter zitting van 16 mei 2018 gekomen. Daarmee is deze wrakingsgrond tardief aangevoerd. Het hof laat deze wrakingsgrond bij de verdere behandeling van het wrakingsverzoek daarom buiten beschouwing. Het hof gaat uit van het wrakingsverzoek als weergegeven in overweging 5.
8. De raadsheer-commissaris heeft in haar schriftelijke reactie van 29 april 2018, onder verwijzing naar hetgeen zij daarin over de verplichting van een getuige en de taakopvatting van de raadsheer-commissaris heeft opgemerkt, meegedeeld dat zij van mening is dat zij zich met de verslaglegging over de gang van zaken en in het bijzonder met haar constatering dat de getuige [getuige 1], anders dan zij tijdens het verhoor desgevraagd heeft verklaard, zich de dag voorafgaand aan het verhoor lijkt te hebben geprepareerd op de vragen die de verdediging tijdens het verhoor aan haar heeft gesteld, van haar taak als raadsheer-commissaris heeft gekweten. Feiten en/of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, hebben zich naar de mening van de raadsheer-commissaris niet voorgedaan.
9. De advocaat-generaal heeft zich ter zitting primair op het standpunt gesteld dat de verzoeker in het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is. Subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen, omdat – kort gezegd – niet is gebleken van enige vooringenomenheid van de raadsheer-commissaris, noch van een objectief gerechtvaardigde vrees daartoe.

Beoordeling van de ontvankelijkheid

10. Desgevraagd heeft de raadsman ter zitting meegedeeld dat, ondanks eerdere pogingen van zijn kant om contact te leggen, hij pas op 5 april 2018 overleg heeft gehad met de verzoeker over het wrakingsverzoek. Dit maakt dat hij het wrakingsverzoek niet eerder dan op 6 april 2018 kon doen.
11. De advocaat-generaal heeft ter zitting meegedeeld dat na het bekend worden van de feiten en omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag zijn gelegd geruime tijd is verstreken voordat het wrakingsverzoek is gedaan en dat, nu het gaat om getuigenverhoren in de strafzaak van de verzoeker, het aan de verzoeker is om zich te allen tijde voor zijn raadsman beschikbaar te houden voor overleg. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek te laat is gedaan, zodat de verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
11. Ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering wordt een wrakingsverzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Gezien de mededelingen van de raadsman ter zitting kan het hof niet vaststellen dat de verzoeker al vóór 5 april 2018 bekend was met de aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden. Gelet hierop is het wrakingsverzoek naar het oordeel van het hof op 6 april 2018 tijdig gedaan. De verzoeker is ontvankelijk in het wrakingsverzoek.

Beoordeling van het wrakingsverzoek

13. Op grond van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
14. De rechter moet volgens vaste jurisprudentie uit hoofde van zijn aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die
een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een
verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaangaande
bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
15. De opmerking raadsheer-commissaris houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:
2.
Nadat het proces-verbaal van verhoor (hof: van de getuige [getuige 1]) door de raadsheer-commissaris en de griffier in concept is opgemaakt, hebben de getuige, [raadsman getuige 1] en mr. Korvinus een schriftelijke uitdraai van dat concept ter hand gesteld gekregen, zodat zij de verklaring konden lezen en waar nodig opmerkingen zouden kunnen maken over de verslaglegging. (…) De schriftelijke uitdraaien zijn ingenomen, waarna de daarop door de raadslieden aangegeven typefouten zijn verbeterd. De raadsheer-commissaris heeft een daarbij op haar bureau terecht gekomen vragenlijst (een getypt A-viertje), door tussenkomst van [raadsman getuige 1], die op dat moment aan het bureau van de raadsheer-commissaris stond, overhandigd aan mr. Korvinus, in de veronderstelling dat dit de vragen waren die mr. Korvinus in het kader van het verhoor bij zich had.
3.
Direct nadat het verhoor was afgerond en alle aanwezigen de zittingszaal hadden verlaten,
heeft de griffier aan de raadsheer-commissaris meegedeeld dat genoemde vragenlijst niet van mr. Korvinus afkomstig was, maar achter de door [raadsman getuige 1] gecorrigeerde uitdraai van de verklaring zat die hij op het bureau van de raadsheer-commissaris had neergelegd. Dat riep de vraag op of [raadsman getuige 1] en de getuige niet reeds voorafgaand aan het verhoor op de hoogte waren van de vragen die mr. Korvinus aan de getuige zou gaan stellen en de getuige zich in die zin dus heel concreet naar aanleiding van deze vragen heeft voorbereid op het verhoor, anders dan zij verklaard heeft tijdens dat verhoor.
4.
De raadsheer-commissaris wenste hierover klaarheid. [Raadsman getuige 1] bleek het gerechtsgebouw al verlaten te hebben en is door de raadsheer-commissaris direct gebeld. Hij heeft desgevraagd geantwoord dat, zo heeft de raadsheer-commissaris begrepen, hij het verhoor met de getuige op 22 maart 2018 inderdaad heeft voorbereid aan de hand van deze vragenlijst, in bijzijn van de dochter van de getuige, [naam dochter getuige 1] (…).
Daarop heeft de raadsheer-commissaris mr. Korvinus gesproken, die wel nog in het gerechtsgebouw aanwezig was. Deze heeft, samengevat, naar de raadsheer-commissaris heeft begrepen, meegedeeld dat hij die vragen niet op papier heeft gezet en dat hij ze niet aan de getuige heeft overhandigd, dat het overigens wel de vragen waren die hij vandaag zo ongeveer heeft gesteld en dat het “all in the family” is in deze zaak. [Raadsman getuige 1] heeft tijdens een tweede telefonisch onderhoud op 23 maart 2018 meegedeeld dat [naam dochter getuige 1] deze vragenlijst tijdens genoemd onderhoud op 22 maart 2018 bij zich had en dat hij niet weet hoe zij daaraan kwam.
(…)
6.
De gang van zaken is de raadsheer-commissaris niet geheel helder geworden, anders dan dat de getuige zich inderdaad op 22 maart 2018 lijkt te hebben geprepareerd op de vragen die de verdediging op 23 maart 2018 tijdens het verhoor gesteld heeft. De raadsbeer-commissaris heeft aan de raadslieden meegedeeld dat zij over deze kwestie een opmerking zou maken op het voorblad van het verhoor.
16. Het hof stelt allereerst vast dat de door de raadsman aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegde omstandigheid dat de raadsheer-commissaris in punt 6 van de opmerking raadsheer-commissaris een conclusie heeft getrokken zonder dat [raadsman getuige 1], de raadsman van de getuige [getuige 1], een toelichting had kunnen geven ten aanzien van de na het verhoor op het bureau van de raadsheer-commissaris terechtgekomen vragenlijst, feitelijk onjuist is. Uit hetgeen in punt 4 van de opmerking raadsheer-commissaris is opgenomen volgt immers dat [raadsman getuige 1] daarop telefonisch twee keer een toelichting heeft gegeven.
17. Het hof overweegt voorts als volgt. In punt 3 van de opmerking raadsheer-commissaris heeft de raadsheer-commissaris de vraag opgeworpen of [raadsman getuige 1] en de getuige niet reeds voorafgaand aan het verhoor op de hoogte waren van de vragen die mr. Korvinus aan de getuige zou gaan stellen en de getuige zich in die zin dus heel concreet naar aanleiding van deze vragen heeft voorbereid op het verhoor, anders dan zij verklaard heeft tijdens dat verhoor. Uit hetgeen de raadsheer-commissaris in punt 4 van de opmerking raadsheer-commissaris heeft opgenomen blijkt dat [raadsman getuige 1] het verhoor van 23 maart 2018 op 22 maart 2018 met de getuige inderdaad aan de hand van bedoelde vragenlijst heeft voorbereid. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van hetgeen de raadsheer-commissaris in punt 4 heeft verwoord. De opmerking in punt 6 van de opmerking raadsheer-commissaris “dat de getuige zich inderdaad op 22 maart 2018 lijkt te hebben geprepareerd op de vragen die de verdediging op 23 maart 2018 tijdens het verhoor gesteld heeft” is in lijn met hetgeen de raadsheer-commissaris blijkens punt 4 van de opmerking raadsheer-commissaris mondeling van [raadsman getuige 1] had vernomen. Naar het oordeel van het hof houdt deze opmerking geen conclusie in ten aanzien van de betrouwbaarheid van de getuige en/of de waarde van die verklaring. Hieruit is dan ook niet een vooringenomenheid van de raadsheer-commissaris af te leiden, noch een objectief gerechtvaardigde vrees daartoe.
18. Het verzoek tot wraking wordt dan ook afgewezen.

Beslissing

Het hof:
  • verklaart de verzoeker ontvankelijk in het verzoek tot wraking;
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan de verzoeker, diens raadsman, genoemde raadsheer-commissaris en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 29 mei 2018 door mrs. M.E. Honée, I.E. de Vries en
G.J. van Leijenhorst, in aanwezigheid van de griffier mr. S.N. Keuning.
Mr. G.J. van Leijenhorst is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.