In deze zaak gaat het om de vraag of een ontslagvergoeding die belanghebbende heeft ontvangen van zijn werkgever, moet worden aangemerkt als loon voor de inkomstenbelasting. Belanghebbende ontving in 2014 een vergoeding van € 34.203 na beëindiging van zijn dienstbetrekking bij [A] N.V. De Inspecteur van de Belastingdienst heeft deze vergoeding als loon aangemerkt en de aanslag inkomstenbelasting vastgesteld op een belastbaar inkomen van € 65.311. Belanghebbende was het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd door de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, wat leidde tot hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag.
Het Hof oordeelt dat de vergoeding die belanghebbende heeft ontvangen, inderdaad moet worden aangemerkt als loon. Dit is gebaseerd op de wettelijke bepalingen van de Wet inkomstenbelasting 2001, die bepalen dat loon ook omvat wat wordt genoten ter vervanging van gederfd of te derven loon. Het Hof concludeert dat de vergoeding direct verband houdt met de beëindiging van de dienstbetrekking en dat er geen sprake is van dubbele belastingheffing, aangezien de ingehouden loonbelasting verrekend wordt met de inkomstenbelasting. Het hoger beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard en de uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd.